versie 26 augustus 2019 |
Waarom Thorn? |
Waarom Thorn? Tegenover het domein de “Elsacker” staat een herenhuis uit 1908 dat de naam “kasteel Elsacker” overgeërfd heeft van een heus kasteel dat daar vroeger gestaan heeft, adres Chaamse weg 32, Meerle. Op deze plaats woonden reeds in 1250 de rentmeesters van de abdij van Thorn, een adellijk stift in Nederlands Limburg waaraan de gemeente Meerle toebehoorde. Onder de naam “van den Elsacker” ontmoeten wij deze heren rentmeesters in vele stukken der plaatselijke geschiedenis. Ook te Breda moeten zij dikwijls verbleven hebben. In 1467 wordt een Jan Wouter van den Elsacker schepen van de buitenbank van Hoogstraten en van ongeveer 1450 af ontmoeten wij ook schepenen van het naburige Loenhout dat een achterleen was van Hoogstraten. Al wordt te Loenhout de naam steeds als “van Elsacker” geschreven toch blijken (vermoedelijk, het is nog niet bewezen) deze naamgenoten bloedverwanten te zijn van deze Hoogstratenaars, volgens talrijke testamenten en gerechtsstukken in het rijksarchief te Antwerpen. Deze Hoogstratenaars en Loenhoutenaars zijn onze voorouders geweest. De abdij van Thorn heeft dus een grote rol gespeeld in de geschiedenis van de familie “van (den) Elsacker”. Daarom Thorn! |
Inhoud |
Thorn |
Gemeente in de Nederlandse provincie Limburg. Het beslaat ca 685 ha en heeft ca 2600 inwoners. Het is overwegend Rooms-Katholiek. Het wordt ook het "Witte Stadje" genoemd. Het leeft hoofdzakelijk van gecombineerde agrarische bedrijven, toerisme en woonforensisme. |
Toeristisch Centrum |
Het bezit een stiftskerk (12de - 15de eeuw, o.a. door Cuypers gerestaureerd, 1860-1885) met kapellen en crypten, een stucmarmeren hoofdaltaar, een schatkamer, een kanunnikenkoor en altaar- en andere schilderstukken, kanunnikenwoningen, poortjes, Kraekermolen, landgoed Grote Heg, keienstraatjes, witte huizen en boerderijen. Verder een waterradmolen en buiten de stad de kapel van O.L.Vrouw-onder-de-linde (1673). |
Stift, synoniem voor Sticht |
Sticht, abdij, klooster, kerk of bisschoppelijk domein. Encyclopedie : Later kreeg sticht de betekenis van bisdom of een door een bisschop bestuurde landstreek. In Nederland spreekt men van het Sticht van Utrecht, het gebied dat door de bisschop van Utrecht wordt bestuurd. Met Nedersticht bedoelde men de huidige provincie Utrecht en met Oversticht het bisschoppelijk gebied buiten die provincie, met name Overijssel. |
Geschiedenis |
Thorn dankt zijn opkomst aan de abdij die in 992 werd gebouwd door graaf Ansfried. Het was een dubbelklooster dat de regel van Benedictus volgde.
In de 14de eeuw werd het veranderd in een wereldlijk stift van kanunniken en kanunikkessen, die behoorden tot de hoogste adellijke families. De Abdis had de rang van rijksvorstin en alleen zij legde de geloften af. Van deze abdij blijft er nagenoeg niets over. Thorn was een vrije rijksheerlijkheid (tot 1797). Rechtstreeks tot het vorstendom behoorden slechts Grathem, Baexem, Ell, Stramproy en Ittervoort, maar het had bezittingen over heel Brabant en de Neder-Maasgauw. |
Graaf Ansfried |
Ansfried (heilige), bisschop van Utrecht (+1010), graaf van Brabant, was gehuwd met de (heilige) Hereswit, die in 994 stierf. In dat jaar stichtte hij voor zijn dochter het klooster te Thorn; zij werd er abdis. Zelf werd hij er benedictijn. Otto III benoemde hem in 995 tot bisschop van Utrecht. In 1006 maakte hij de laatste inval der Noormannen in Utrecht mee. Toen hij oud en blind was geworden, trok hij zich in het klooster Hohorst te Amersfoort terug, waar hij overleed. Tijdens zijn leven had hij grote diensten bewezen aan de keizers van het Saksische huis. |
992 na Chr.: De stichtingsbrief van Thorn en verdere feiten |
Met het jaar 992 begint eigenlijk de geschiedenis van de abdij van Thorn. Ter inleiding van de stichtingsbrief zelf dient vermeld te worden, dat graaf Ansfried geboren was uit een adellijk Brabants geslacht; zijn vader was graaf van Leuven. Als hoveling van keizer Otto I van Duitsland trok hij in 961 mee naar Rome, werd later beleend met Taxandrië en Teisterbant, en huwde in 965 met Hereswit (ook Hilsondis genaamd), gravin van Strijen (ongeveer het huidige West- en Midden-Brabant); hun dochter Benedicta werd de eerste abdis van de Benedictinessenabdij te Thorn, die gesticht was door Ansfried. In 994 stierf Hilsondis en Ansfried wilde kloosterling worden. Toen omstreeks deze tijd de Bisschop van Utrecht, Boudewijn I, overleed vestigde Notker, de Bisschop van Luik, de aandacht van de duitse keizer Otto III op Ansfried als de nieuwe Bisschop. Ansfried weigerde in het begin, maar op aandringen van de luikse Bisschop ontving hij de heilige wijdingen van Evergerus, aartsbisschop van Keulen. Deze keuze bleek een zeer goede keuze te zijn want Ansfried werd een van de beste bisschoppen van Utrecht. Als zodanig stichtte hij o.a. het Benedictijnerklooster van Heiligenberg (of Hohorst bij Amersfoort), waar hij zijn heilig leven als 18e bisschop van Utrecht in 1010 bekroonde met een heilige dood. Na de dood van Benedicta, zij overleed zonder kinderen, kwam haar erfdeel toe aan Raginer, zoon van Reinilda, die een zuster was van gravin Hilsondus. Raginer had twee zonen, tussen dewelke hij zijn graafschap van Strijen, in ‘t jaar 1039,verdeelde. Aan zijn oudste zoon Lambrecht, als graaf van Strijen, liet hij al het land na gelegen noord-oostwaarts van de brede Aa af tot aan de Maas en Streene, waaronder begrepen waren St-Geertruydenberg, Zevenbergen en Strijen, alsook de dorpen die in de grote overstroming van 1421 waren verdronken. Aan zijn tweede zoon Hendrik liet hij al wat zuidwaarts strekte van de Aa en Streene af, langs de Schelde, tot Zandvliet toe, palende aan het markgraafschap van Antwerpen en vervattende Breda, Bergen op Zoom, Schoten, Merksem, Ekeren, Loenhout, Oostmalle en andere plaatsen. Hierdoor werd Hendrik de eerste Heer van Breda. Thans volgt, vertaald uit het latijn, de beroemde stichtingsakte: |
In de naam van de Heilige en ondeelbare Drieëenheid. Ik, Hilsondis, gravin van het land van Strijen, verlangende Hem te volgen, die de Bruidegom van de Maagden is, heb in overleg met mijn Heer Ansfried een kerk gebouwd op mijn eigen land van Thorn, waar ik en mijn dochter Benedicta onder de regel van de H. Gehoorzaamheid zo zouden leven in deze tijd, dat wij in de toekomstige verdienen, bekleed met witte klederen, waardig te zijn om onder het getal van de Engelen te verschijnen bij het oordeel van den rechtvaardigen Rechter. Derhalve, mij vrienden makende van den onrechtvaardigen Mammon, heb ik tot de voornoemde kerk bijgedragen al het vrije goed, dat de roemruchtige koning Zwenibold vroeger aan mijn land Strijen geschonken heeft. Voornamelijk de kerk van Strijen, die gewijd is ter ere van de H. Maagd Maria, den berg des Oevers, waar de H. Gertrudis lichamelijk verbleven heeft en een bidplaats heeft, door de H. Amandus ingezegend, het dorp van Gilse met omgeving, het dorp Baerle met het altaar ter ere van den H. Remigius Belijder, door mij gesticht, het kasteel Sprundel met al zijn toebehoren, gelijk het gelegen is aan de rivier Moerwater, het bos om varkens te hoeden, zoals het ligt tussen de twee Marken, met alle rechten, gemene gronden, een tol, een molen, cijnsen, weggeld, sloten en grachten, in beemden, bossen, bebouwde en onbebouwde landen, in woestenijen, in boerderijen, in nat en droog, in hoog en laag, zoals ik , Hilsondis, dienstmaagd van Christus, en mijn voorouders dit bezeten hebben. Geen voorspreker (of voogd) zal er zijn dan degene, dien de broeders en zusters van het klooster te Thorn zullen gekozen hebben : zou zich evenwel iemand verstouten door verkeerdheid of ingeving des duivels de bezittingen van de Abdij te verontrusten, dan zal de keizer, die de heer der wereld is, hem veroordelen, want hij is de wettige voogd van het klooster. Ik bezweer mijn erfgenamen, de heren van Strijen, bij Hem, die was en die komen zal, dat zij geen twist of slechte ondernemingen beginnen tegen deze, mijne schenking, maar mijn dochter en haar Congregatie beschermen met de wapenen van de gerechtigheid. Al wie anders handelt, moge delen in de straf van Dathan en Abiron; zo zij het, zo zij het! Gegeven te Thorn in het jaar 992, de eerste der Zomermaand. Getuigen waren Joannes, Abt van S. Pantaleon, F. Balduinus, Overste van Dirca, G. Decanus, en onze soldaten Franco van Dingha, H. van Emalberga, G. van Sandert onze kasteelheer, D. Dapifer; en de dienaren van den Bisschop Christophorus, G. Hardus. In den Heere gelukkig. |
Hierbij valt nog op te merken dat de abdij van Thorn onafhankelijk was van de Nederlanden, waarin ze gelegen was, en een afzonderlijk deel vormde van het Duitse Rijk. In 1797 werd de abdij door de Franse Revolutie opgeheven en haar gebied werd later gevoegd bij Nederland, dat de inkomsten en lasten overnam. Hilsondis zelf overleed omstreeks 994 op een harer landhoeven te Gilze. Tot op de dag van haar opheffing bleef de abdij van Thorn, later met pauselijke en keizerlijke goedkeuring in een wereldlijk stift en onafhankelijk rijksvorstendom veranderd, in het bezit van een aantal goederen : uitgebreide gronden en pachthoeven, tienden en kerkgiften, cijns en laathoven, in verschillende plaatsen, o.a. Sprundel, Baarle-Nassau, Baerle-Hertog, MEERLE, Meersel, Bavel, Ginneken, Etten, Leur, Breda, Oosterhout, Alphen, Gilze, Princenhage, (Mertersen), Wouw, Geertruidenberg, Drimmelen. De opbrengst van de goederen in de Baronie van Breda en omstreken bedroeg in 1786 nog ruim f 18000. |
Uit "Bijdragen tot de geschiedenis van Baerle" van J.P.H. van den Broek |