versie 26 augustus 2019 |
Het proces van Adriaan van den Elsacker tegen Jan Bogaerts |
Op 30 mei 1739 werd een verklaring afgelegd door Adriaen van den Elsacker (geboren 24-08-1686), timmerman maar ook schepen van Zandvliet. Hij had een opdracht gekregen van Jan van Ransbeek, hoofd van het St Jorisgilde en van Cornelis van Meir, hoofd van het St Sebastiaensgilde, tot het plaatsen van een poortje aan de ingang van het Doelhof, gelegen tussen het huis van Jan Bogaerts en de hof van Jan Laureyssen. Op 27 mei 1739 wilde van den Elsacker met dit karwei beginnen, maar er ontstond alras een twistgesprek tussen laatstgenoemde en Jan Bogaerts, waarbij diens vrouw ook haar aanwezigheid deed blijken. Er dreigden handtastelijkheden en van den Elsacker met zijn werklieden dropen toen maar af om verdere moeilijkheden te voorkomen. Hieronder volgt de letterlijke tekst van de verklaring met hetzelfde krullerige taalgebruik: |
Compareerde voor Drossaert, schepenen ende secretaris der stadt ende heerlijckheit van Santvliet naergenoempt Adriaen Vanden Elsacker, schepene ende meester-timmerman alhier, regtelycker gedaeght, den welcken ten versoeke van Joan van Ransbeke hoofftman van Ste Jorisgilde alhier ende Cornelis van Meir, hoofftman van de gulde van Ste Sebastiaen oock alhier ende in faveur van justitie verclaert waeraghtig te wesen het gene volght, dat hy op den 27 deser maent meij 1739 sich bevonden heeft aen den inganck vanden Doelhoff der voors. respectieve gilden tuschen het huys van Jan Bogaerts junior ende de hoff van Jan Laureyssen om alhier volgens ordre van de voors. hoofftmans te setten een poirtjen, alswanneer Jan Bogaerts bij den comparant is gecomen ende aen hem gevraeght off hy wel soude gedoogen ende toelaten, datmen aen syn erve soodanigh poirtje wilde stellen, waerop den comparant heeft geantwoord van jae, ende indien hy meynde recht te hebben om sulcx te beletten dat hy sulcx wettelyck soude doen, dat den comparant met het stellen vande voors. poirtje soude ophouden, waer op ditto Bogaerts repliceerde : ja, gy gebruyckt oock al gewelt, gelyck de heeren van Sinte Michiels doen, ende nog minacheerende seyde in substantie : ick sal u dit nog wel te pas brengen, waer mede ditto Bogaerts is weghgegaen ende den comparant met de syne voortsgegaen synde dat het voors. poirtje moeste gerecht worden ende daer mede besig synde, is tselve door syne huysvrouwe van ditto Bogaerts feytelyck belet, soo danigh dat den comparant met syne voordere wercklieden heeft moeten weghgaen om voirder geraes ende moeyelyckheden te voircomen. Hier mede eyndigende dese syne depositie.... |
Vervolgens is er nog een verklaring van Peter Tillemans die in opdracht van Adriaan Van den Elsacker het graafwerk verrichtte, samen met diens zoon Gerard Van den Elsacker: |
Compareerde voor Drossaert, Schepenen ende Secretaris bovengenoempt, Peter Thillemans, inwoonder alhier, out omtrent 44 jaeren, welcken comparant ten versoeke als boven ende in faveur vande justitie, verclaert onder eede in handen vanden heere Drossaert gepresteerd, waerachtig te wesen tgene volght, te weten dat Adriaen van Elsacker, meester timmerman alhier, den comparant versocht heeft om een schoff voor hem te wercken op woensdagh lestleden ende sulcx toegestaen hebbende heeft den comparant beneffens Gerard van de Elsacker gedraegen de posten ofte steylen om een poirtje aen te hangen voor aenden inganck vanden doelhoff alhier ende tselve aldaer gebrocht hebbende, wert aenden comparant aldaer geordonneert te graeven den kuyl of diepte om de posten te stellen, ende daer mede besigh synde ende omtrent vyff of ses schuppen gegraeven te hebbende, is daer alsdoen gecomen Jan Bogaerts Jacobussone, die hem aensprack ende seyde : gy vlugh wie geeft u daer orders toe om hier te graven, hebbende by hem eenen grooten mutsaert clippel waer op den comparant antwoorde dat Elsacker hem tselve hadde gecommandeert, ende dan voors. Jan Bogaerts al morrende seyde : sy speelden oock al jeven, gelyck de Sinte Michielsheren doen, ende noch eenige andere woerden mompelende is ditto Jan Bogaerts met den clippel op synen arm hebbende, wederom in syn huys gegaen ende den comparant nae thuys van Elsacker, die den comparant op de merckt rescontreerde, ende aen den selven heeft vertelt syn wedervaren. Redenen van wetenschap allegerende verclaert den comparant dat hy den voors. Jan Bogaerts wel heeft gekent ende noch versch is in syne memorie, hiermede eyndigende dese syne depositie..... |
De Sint Michielsheren hierboven genoemd, verwijst naar de St Michielsabdij te Antwerpen van de Premonstratenzer monniken (“witheren”), grootgrondbezitters in de polders rond Zandvliet. Dan is er nog een verklaring van Catharina Van Camp (wier man drie weken tevoren was overleden) over een scheldpartij van Joanna Van Puyenbroek tegen Adriaan van den Elsacker. Met weglating van de overbodig geworden franje luidt deze als volgt: |
Compareerde.... Catharina Van Camp, naergelaten weduwe van wijlen Lambert Havenlaars... welcke verclaert dat sy comparante gisteren avont ontrent ten seven uren, heeft gesien dat Joanna Van Puyenbroek is gegaen bij den persoon Adriaan Vanden Elsacker, die aen syn deure off huys op de straet besich was met wercken tegens dewelcken sy seyde dat sy het poirtje aenden doelhoff door hem gestelt soude omverwerpen ende dat hy eenen gronddieff ende schelm was, ende dat haeren man den rechten hooftman is, ende meer andere scheltwoerden, waerop de comparante geen pertinente reflexie heeft genomen.... De deponente heeft gevraeght van haer verleth seven stuyvers, ende aen haer betaelt. Ten versoecke ende ter requisitie als boven hebben wy drossaert, schepenen ende secretaris bovengenoempt ons in corpore getransporteerd aenden inganck vanden doelhoff alhier, ende aldaer oculair inspectie genomen hebbende, hebben bevonden dat het poirtje ontgraeven ende over cant was hangende ende staende nogh met de eynden van de steylen inde kuylen, ende dat het van achteren met dreck was besmeurd.... onderteeckent en becrachtight desen 30 may 1739 Nouwen - Brugmans - Joppen |
De zaak werd zodanig hoog opgenomen dat de beide gilden besloten een proces aan te spannen tegen Jan Bogaerts en zijn vrouw Joanna Van Puyenbroek op basis van de navolgende feiten. |
Exhib.: 9 juny 1739 |
Net als de lezer zou ook ik maar al te graag hebben geweten wat de beslissende uitspraak in dit proces is geweest, maar helaas, ook al in die jaren maalden ambtelijke molens zeer langzaam en na veel geharrewar zoals het opmaken van officiele notariële akten, het maken van copieën en het heen en weer sturen daarvan, brieven en bezoek aan de procureur van het gerecht te Antwerpen, etc. etc. was er in 1745 (dus 6 jaar na het gewraakte voorval) nog steeds geen uitspraak door het gerecht gedaan. Wat als een simpele burenruzie begon hebben beide partijen willens en wetens doen uitgroeien en opbollen als een pot gerezen deeg, maar al met al blijft ook deze roman er een met een open eind. |