versie 26 augustus 2019 |
de erfenis van Peeter van Elsacker |
Woord vooraf Steeds meer mensen interesseren zich voor de herkomst en de geschiedenis van hun naam en familie. Men gaat ijverig op zoek naar nagelaten sporen van de voorouders. Deze weg is niet altijd met rozen bestrooid. Een snuifje doorzettingsvermogen is wel noodzakelijk. Onze eigen familiegeschiedenis brengt ons naar het brabantse dorp Loenhout. Thans is Loenhout een deelgemeente van Wuustwezel. Door zijn ligging op de verbindingswegen tussen het zuidelijke en het noordelijke deel van het Hertogdom Brabant was Loenhout vroeger veel belangrijker dan nu. Dat blijkt onder meer uit het aanzienlijke en goed bewaard gebleven archief, dat op onnavolgbare wijze door wijlen de heer Delvaux van het rijksarchief te Antwerpen geinventariseerd en gecatalogiseerd werd. Zoals ieder dorp kende ook Loenhout zijn notabele families. Zij oefenden belangrijke functies uit in het openbare leven, waren over het algemeen welgesteld en zij huwden vaak binnen de eigen stand. De familie van Elsacker is daar een typisch voorbeeld van. Het is onze bedoeling over de familie van Elsacker een familiegeschiedenis te schrijven. Velen bestoken ons met vragen omdat wij geacht worden goed op de hoogte te zijn van de (archivalische) Loenhoutse toestanden. Dat is uiteraard erg relatief. Wij hebben ons tot doel gesteld, hetgeen in de volgende middelnederlandse tekst zo mooi wordt omschreven: ende waer gy vaert in dese tyt ....." De goedwillige lezer weze er van overtuigd dat alle nuttige gegevens, aanvullingen en terechtwijzingen ons steeds welkom zijn. De anderen verzoeken wij de woorden indachtig te zijn, die ik overschrijf uit een oud pedagogisch boekje: Wat ut goedtheyt geschiedt moet jonstich ontfaen syn." Onze hartelijke groeten aan onze "familiale" lezers Pater Juvenalis – Frans Van Elsacker Herman Van Elsacker |
De erfenis van Peeter van Elsacker |
geboren 19 juni 1697 te Loenhout overleden 10 januari 1755 te ‘s-Gravenhage |
"Raad en extraordinaris Envoyé van haare Keurvorstelyke Doorluchtigheeden van Keulen, Beyeren en de Paltz by de Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden" ..... en van Jan Uyttenhoorn |
Deo Auctori vitae et necis Praen. D. PETRUS VAN ELSACKER CAROLI VII Rom. Imp. Electoris Bavar. Nec non Celsiss. Colon. Et Palat. Elect.rum Cons.rius et Minister Residens Hagae Comitum Dein corumd 3 Elect. Ad Praepotens Foed. Belg. Ord. Legatus Extraord. Ibibdem obiit 10 Jan. 1755 aet. 58 Corpus hic 21 Jul. 1758 recondi fecit defuncti frater R. Ad. Ampl.s D.nus J. B. VAN ELSACKER Holland Et Zelandia Archip.r Pastor in Berckel |
Inhoud |
|
ten geleide |
Priester Jan Uyttenhoorn, een achterkleinzoon van Cornelis van Elsacker en van Dymphna van Staeyen, was te Roermond overleden op 29-05-1798 en had een omvangrijk bezit nagelaten dat hem vooral was toegevallen via twee rijke ooms, broers van zijn moeder, die ooit een witmarmeren gedenksteen hadden in de kathedraal van Antwerpen: de aartspriester Jan Baptist van Elsacker (geboren te Loenhout in 1688 en overleden te Leidschendam in 1762) en de diplomaat Petrus van Elsacker (geboren te Loenhout in 1697 en overleden te ’s-Gravenhage in 1755). Ziehier in een notedop wat blijkt uit een vluchtige lezing van dit deel van de familiegeschiedenis der van Elsacker’s: Op 24-10-1803 trekt vrederechter Emanuel Van Kieldonck naar de herberg "Les trois Brochets" aan het Klapdorp te Antwerpen (deze herberg was ooit eigendom van een zekere Catharina van den Elsacker) "à la requisition des citoyens Adrien et Jean Joseph Verheyen, particuliers domiciliés à Anvers, rue des vieillards ....." Er bevonden zich daar een tiental personen rondom Jan Jacob Maesen "qui nous a déclaré avoir la qualité d’exécuteur testamentaire de feu (overleden) Jean Uyttenhoorn". Deze testamentuitvoerder was de schout van Brecht, gehuwd met Theresia van Elsacker, wier zuster Carolina te Roermond woonde en in wier huis de verre, verre neef Jan Uyttenhoorn gestorven was. Zo begrijpen we dat deze kinderen en aanverwanten van Franciscus Bernardus van Elsacker uit 1720 - zelf stammend van de vierde Loenhoutse tak (Michiel 1630) - nog meer dan twintig jaar bleven procederen tegen de citoyens Verheyen die inderdaad dichter bij de pastoor Uyttenhoorn stonden als stammend uit de eerste Loenhoutse tak (Corneel 1611). Het bedrag van de erfenis, zoals later zal blijken uit de processen, is ongeveer drie honderd duizend Nederlandse zilveren guldens groot. Dit was, voor die tijd, een waar fortuin. Het is dus geen wonder dat er met zoveel hardnekkigheid gestreden werd om het behoud van het, in eerste instantie, geërfde geld door de familie van Elsacker. Slechts door de nalatigheid (was het nalatigheid?) van pastoor Jan Uyttenhoorn, voldeed hij niet aan de nieuwe (Napoleontische) wet van 06-01-1794, en ontging de erfenis aan de familie van Elsacker. Indien er dus geen Napoleon was geweest, had de familie van Elsacker (en meer bepaald de tak van Michiel 1630) er op dit ogenblik mogelijk meer dan warmpjes in gezeten. Onze speciale dank gaat uit naar Meester Rudy Feremans, advokaat te Mechelen, voor het opzoekingswerk dat hij heeft gedaan om de twee belangrijke wetten van Napoleon terug uit het stof op te halen. Bij lezing hiervan blijkt duidelijk dat, indien pastoor Jan Uyttenhoorn zijn testament had hernieuwd, heel deze procesvoering niet had gehoefd en dat de familie van Elsacker haar deel, zoals gewenst door Jan Uyttenhoorn, zou hebben gekregen. Wij hebben deze brochure ingedeeld in twee delen. Het eerste deel geeft weer hoe pastoor Jan Uyttenhoorn de erfenis van Peter van Elsacker, als langst overlevende, ontvangt. De toenmalige vermelde erfgenamen hadden elk een deel van de erfenisrechten betaald. Maar door hun overlijden hadden zij dus erfenisrechten betaald zonder iets te erven. Dit werd rechtgezet in twee zittingen van de Staten van Holland en West-Friesland. Het tweede deel beschrijft de processen die werden gevoerd om de erfenis van Jan Uyttenhoorn (en dus van Peter van Elsacker) uiteindelijk te kunnen verdelen tussen de van Elsacker’s, Roubens, Segers en Verheyen’s. Dit deel bestaat uit 5 bundels en de originelen hiervan bevinden zich in het privé-archief van wijlen Dr K. C. Peeters (auteur van het boek "Eigen Aard"). Wij kregen inzage in deze dokumenten door toedoen van zijn zoon Paul Peeters, die dit hele archief heeft geordend. Onze hartelijke dank dus aan de heer Paul Peeters. Het is goed om weten dat de grootmoeder van Paul Peeters, langs zijn vaderszijde, Leonia Van Elsacker (geboren 14-11-1880 te Loenhout) was. Aan alle lezers nog dit : het vonnis van 30-01-1822 is de (vrije) vertaling van de bundel 5 en geeft een overzichtelijke en beknopte weergave van de strijd die werd gevoerd tussen de afstammelingen uit de vier verschillende Loenhoutse takken der familie Van Elsacker. Vooral de hardnekkigheid en onverzettelijkheid waarmede Carolina van Elsacker haar rechten en bezittingen (dit meende zij althans) verdedigde duidt misschien op een familietrek der Van Elsacker’s die wij nog meer terugvinden in de tot nog toe gekende (en zeer rijke) geschiedenis der familie. |
Deel 1: de erfenis van Peeter van Elsacker |
het gezin waarin Peeter van Elsacker werd geboren |
naam | geboren | overleden | gehuwd met | |||
Peeter van Elsacker | 19-11-1651 | 04-04-1704 | Elisabeth Marcelli | |||
hun kinderen waren: | ||||||
Cornelia van Elsacker | 01-10-1682 | 10-10-1757 | Gosewijn Engelbrecht | |||
Michiel van Elsacker | 17-10-1684 | 16-12-1690 | ||||
Catharina van Elsacker | 28-06-1686 | 13-03-1759 | Huybert Uyttenhoorn | |||
Jan Baptist van Elsacker | 24-07-1688 | 24-07-1762 | ||||
Michiel van Elsacker | 15-01-1691 | jong | ||||
Gudula van Elsacker | 30-10-1692 | 10-10-1757 | ||||
Dingena van Elsacker | 09-03-1695 | Philip Guerin | ||||
Peeter van Elsacker | 19-06-1697 | 10-01-1755 |
naam | geboren | overleden | gehuwd met | |||
Huybert Uyttenhoorn | ± ...-...-1688 | Catharina van Elsacker | ||||
hun kinderen waren: | ||||||
Jan Uyttenhoorn | 28-03-1715 | |||||
Pieter Jacob Uyttenhoorn | 17-01-1717 | |||||
Cornelia Jacoba Uyttenhoorn | 30-12-1717 |
chronologisch overzicht |
de erfenis van Peeter van Elsacker | ||
19-06-1697 | geboorte van Peeter van Elsacker te Loenhout | |
03-10-1749 | overlijden van Peeter van Elsacker te ‘s-Gravenhage | |
10-10-1757 | overlijden van Cornelia van Elsacker, zuster van Peeter, te Berkel en Rodenrijs | |
13-03-1759 | overlijden van Catharina van Elsacker, zuster van Peeter en moeder van Jan Uyttenhoorn, te Veur | |
24-07-1762 | overlijden van Jan Baptist van Elsacker, broer van Peeter | |
09-06-1763 | 1e Resolutie van de Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland, omtrent de successierechten | |
15-09-1763 | 2e Resolutie van de Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland, omtrent de successierechten |
09-06-1763: 1e Resolutie |
Extract uyt de Resolutie van de Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland, in haar Edele Groot Mog. Vergadering genomen op Donderdag den 9 Juny 1763. By resumtie gedelibereert zynde op het Rapport den 6 der voorleede maand ter Vergadering uitgebragt door de Heeren van de Ridderschap, en verdere haar Edele Groot Mog. Gecommiteerden tot de saaken van de Finantien, hebbende ingevolge en ter voldoeninge van haar Edele Groot Mog. Resolutie commissoriaal van den 9 April te vooren, met de Heeren Gecommiteerden uit de Provinciale Reekenkamer, geëxamineert het Advis van de laatstgemelde Heeren van den 10 February des gemelden jaars, en den 11 Maart daar aan ter Vergadering ingekomen, houdende, in gevolge van haar Edele Groot Mog. Appoinctement van den 5 November 1762, der selver consideratien en advis op de Requeste van Jan Uyttenhoorn, woonende aan den Leydsendam, in qualiteit als eenige overgebleven Executeur van den Testamente, en Administrateur der nagelaate Goederen van wylen Pierre van Elsacker, in leeven Raad en extraordinaris Envoyé van haare Keurvorstelijke Doorluchtigheden van Keulen, Beyeren en de Paltz by de Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, daar by in substantie te kennen geevende, dat voornoemde Pierre van Elsacker by desselfs Testamentaire dispositie op den 3 October 1749 in ‘s-Gravenhage gepasseert, en na wegmaaking van soodanige Legaaten of Praelegaaten, als breeder by het voorsz Testament was vermeld, voorts had begeert, dat alle sijne na te laaten Goederen souden blyven onder de administratie en bewind van sijne Executeurs Joan Baptista van Elsacker, gewoond hebbende te Berkel, dog op den 24 July 1762 overleeden, en den Suppliant in deesen; dat wijders uit de revenuen daar van te provenieeren, jaarlyks souden worden uitgekeert aan des Testateurs Suster Digna van Elsacker twee honderd vyftig guldens, en dat de resteerende suyvere revenuen van des Testateurs voorsz Nalaatenschap jaarlyks souden worden verdeeld tusschen sijn Broeder den voornoemden Joan Baptista van Elsacker, sijne Susters Cornelia, Catharina en Goedela van Elsacker, mitsgaders sijn Neef Jan Uyttenhoorn (den Suppliant) ieder voor egale portien, en met deese byvoeging nogtans, dat by soo verre sijn voorsz Suster Digna van Elsacker Weduwe mogte koomen te worden, (welk geval in Juny 1761 was geëxteert) de uitkeering van de voorsz aan haar gemaakte twee honderd vyftig guldens ‘sjaars soude koomen te cesseeren, en sy in plaats van dien geregtigt zyn tot een portie van de revenuen van des Testateurs Nalaatenschap, egaal met sijn Broeder, Susters en Neef boven genoemt : dat wyders gemelde Pierre van Elsacker by sijn voorsz Testament had verklaart, in den eigendom van alle sijne na te laate Goederen, geene uitgesondert, tot sijn eenige en universele Erfgenaam of Erfgenamen te nomineeren en te institueren de langstleevende van sijne voorgenoemde Broeder, vier Susters en Neef, Jan Baptista, Cornelia, Catharina, Goedela, Digna van Elsacker en Jan Uyttenhoorn, om door gemelde langstleevende met des Testateurs na te laate Goederen gedaan en gehandeld te werden als met vry eigen Goederen, sonder tegenseggen van iemand. Dat naderhand de voornoemde Pierre van Elsacker, sig bedienende van de clausule reservatoir in sijn voorsz Testament geinfereert, by nadere acte, onder de hand gepasseert, had geordonneert, dat sijne Suster Digna van Elsacker, Huisvrouw van Philip Guerin, soude hebben vier honderd guldens ‘sjaars, hebbende hy Testateur by eene nog nadere onderhandsche Acte insgelijks begeert, dat het jaarlijksche inkoomen van sijn Suster Digna van Elsacker, by het afsterven van ieder sijner in voegen voorsz geinstitueerden Erfgenaamen, met honderd gulden ‘sjaars soude moeten vermeerdert worden, tot den tyd toe dat het geval mogt exteeren, dat sy met de verdere Erfgenaamen in het gemeen soude deelen; dat welgemelde Pierre van Elsacker op den 10 January 1755 sijne voorsz dispositien alhier in den Hage met de dood hebbende geconfirmeert, den Suppliant, met en benevens de voornoemde Joan Baptista van Elsacker, in hunne voorsz qualiteit van Executeurs, ter Secretarie van ‘s-Gravenhage voornoemt niet alleen hadden gedaan opgaave van alle de Goederen by de voornoemde Pierre van Elsacker aan sijne Collateraale Erfgenaamen in maniere voorsz nagelaaten, maar dat ook door henlieden van alle de voorsz Goederen was betaald de twintigste Penning, mitsgaders de tiende verhooging daar van aan den Lande competeerende, hebbende sy in dien tyd ter goeder trouwe gemeend daar mede alles te hebben voldaan, wat er aan den Lande weegens de voorsz Nalaatenschap was verschuldigd. Dat wyders eene der voorgemelde Susters van den voornoemde Pierre van Elsacker, met naame Cornelia van Elsacker, op den 10 October 1757 binnen Berkel en Rodenrys overleeden zynde, weederom door den Suppliant en gemelde Joan Baptista van Elsacker, in hunne voorsz qualiteit ter Secretarie aldaar aangeving was gedaan van een vyfde van de voorsz Goederen door Pierre van Elsacker nagelaaten, en van het voorsz vyfde gedeelte weederom den twintigste Penning met de tiende verhooging van dien betaald was geworden; dat ondertusschen in het vervolg, wanneer op den 13 Maart 1759 weederom een Suster van de voornoemde Pierre van Elsacker, met naame Catharina van Elsacker, Weduwe van Hubertus Uyttenhoorn, zynde des Suppliants Moeder, binnen de Heerlykheid van Veur was koomen te overlyden, en by die geleegentheid weederom aangevinge van het Collateraal, in regarde der meergemelde Goederen van Pierre van Elsacker afkomstig, soude gedaan worden (hoe seer allesints ter goeder trouwe) waaren gecommiteert, hier inne bestaande : dat voo, was ontdekt en bevonden, dat de aangevinge van de voorsz Goederen, door Pierre van Elsacker nagelaaten, en de betaalinge van het Collateraal weegens die Goederen tot nu toe gantsch abusivelyk was gedaan, soo wel by het overlyden van den Testateur Pierre van Elsacker selve, als by het afsterven van sijne Suster Cornelia van Elsacker, en dat daar omtrent voornamentlyk twee seer merkelyke erreuren en abuisen (hoe seer allesints ter goeder trouwe) waaren gecommiteert, hier inne bestaande : dat voor eerst by de voorsz respective aangevingen de saak soodanig was geconsidereert en het Collateraal op dien voet was betaalt, als of de voornoemde Pierre van Elsacker by sijn voorsz Testament de hier voorgemelde vyf Persoonen, namentlyk sijn Broeder Johan Baptista van Elsacker, sijne Susters Cornelia, Catharina en Goedela van Elsacker, en sijn Neef Jan Uyttenhoorn, pure had geinstitueert tot sijn eenige en universele Erfgenaamen, ten dien effecte, dat den eigendom van alle sijne na te laatene Goederen aanstonds op het overlyden van hem Pierre van Elsacker, op de gemelde vyf Persoonen, ieder voor een geregte vyfdepart, dadelyk was overgegaan en gedevolveert, alleenlyk met die belasting, dat de gemelde vyf geinstitueerde Persoonen, ten behoeve van elkander, tot de laatste toe, met Fideicommis beswaard souden zyn ; en ten tweede, dat ook de voorsz respective aangevingen in dier voegen waaren gedaan, als of alle de Persoonen, door den meergemelde Testateur met sijne Nalaatenschap gebeneficeert, desselfs naaste Erfgenaamen ab intestato waaren, en uit kragte van sijn voorsz Testament niet meerder acquireerden dan sylieden ab intestato souden hebben moeten erven. Dat nogtans in beide die opsigten seer merkelyk was geërreert, als zynde uit de hier voorverhaalde Testamentaire dispositie manifest, dat de voornoemde Pierre van Elsacker geensints de voorschreeve vyf Persoonen in den eigendom van sijne Goederen immediaat en aanstonds na sijn overlyden hadde geinstitueert, maar dat hy ter contrarie aan henlieden, en in seekeren opsigte meede aan sijne Suster Digna van Elsacker, alleenlijk hadde gemaakt de suivere revenuen van sijne voorsz Nalaatenschap en voorts in den eigendom sijner na te laatene Goederen tot Erfgenaam of Erfgenaamen hadde geinstitueert de langstleevende van de hier voorgenoemde ses Persoonen, te weeten sijn Broeder Jan Baptista van Elsacker, sijne vier Susters, Cornelia, Catharina, Goedela, Digna van Elsacker, en sijn Neef Jan Uyttenhoorn, den Suppliant in deesen. Dat wanneer derhalven met de voorsz dispositien wierde vergeleeken het geen in reguarde van de successie in de Nalaatenschap van den voorsz Pierre van Elsacker plaats gehad soude hebben, in gevalle hy ab intestato was overleden, het van self sprak, dat ab intestato de voornoemde vyf Persoonen, namentlyk des Testateurs Broeder Jan Baptista van Elsacker, en sijne vier Susters, Cornelia, Catharina, Goedela en Digna van Elsacker, ieder voor een geregt vyfdepart tot sijne Nalaatenschap geregtigt souden zyn geweest, sonder dat, in dien gevalle, den Suppliant (wiens moeder Catharina van Elsacker op die tyd nog in leeven was, en even als hy Suppliant by het voorsz Testament was gebeneficeert) eenig regt ab intestato tot de gemelde Nalaatenschap gehad soude hebben, daar nu in tegendeel, uit hoofde en in gevolge van des Testateurs gemelde institutie, sijne geheele Nalaatenschap door een der voorsz ses Persoonen, te weeten door die geene, die de langstleevende van hen zijn sal, sal geërft en geacquireert worden, waar uit mitsdien was evident, dat indien een der gemelde vyf Persoonen, die ab intestato ieder tot een vyfde soude zijn geregtigt geweest en de langstleevende quam te zyn, alsdan die langstleevende vier vyfde gedeeltens van des Testateurs Nalaatenschap meerder sal verkrijgen , dan deselve ab intestato geacquireert soude hebben, als meede dat indien den Suppliant de langstleevende was, alsdan alles wat hy quam te erven, namentlyk de geheele Nalaatenschap van den Testateur, wierde geërft door een Persoon die ab intestato op het overlyden van den Testateur tot niets geregtigt soude zyn geweest. Sustineerende den Suppliant, om reedenen by sijn Request geallegeert, dat, in conformité van het vierde Articul der Ordonnantie van haar Edele Groot Mog. op het Middel van den twintigsten Penning op de Collateraale successien van dato den 11 Maart 1723, vergeleeken met de Publicatie van haar Edele Gr. Mog. van den 29 Juny 1743, op het overlyden van den Testateur Pierre van Elsacker, weegens Collateraal van de by hem nagelaatene Goederen, niet alleen heeft moeten worden betaald (gelyk ook is geschied) den twintigste Penning van de Goederen selve, of van den eigendom van dien, maar dat ook daarenbooven van de Lyftogt of de revenuen der voorsz Nalaatenschap van Pierre van Elsacker, ten tyde van sijn overlyden, meede Collateraal had behooren te worden betaald, en wel den twintigste Penning, soo van het Legaat aan Digna van Elsacker uit de jaarlyksche revenuen, ter somme van vier honderd guldens, besprooken, als van de vier vyfde gedeeltens van het vrugtgebruik of de resteerende revenuen aan Jan Baptista, Cornelia, Catharina en Goedela van Elsacker gemaakt zynde, en den tiende Penning van het resteerende vyfdepart, in het vrugtgebruik aan den Suppliant besprooken, alles met de tiende verhooging van dien, ten welken einde dan ook de voorsz respective Lyftogten, in conformité van het gestatueerde by het vierde Articul der meergemelde ordonnantie op het Collateraal, en van de Lyste der Tauxatie van Lyfrenten agter de voorsz Ordonnantie gevoegt, op den voet van Lyfrenten, na evenreedigheid der jaaren van de respective hier voorgemelde Persoonen in Capitaal hadden behooren getauxeert te worden, en vervolgens versoekende, dat haar Edele Groot Mog. gelieven te verklaaren, dat op het overlyden van Pierre van Elsacker, weegens den eigendom sijner nagelaate Goederen heeft moeten worden betaald den twintigste Penning, als meede van de Lyftogt of revenuen van de voorsz Goederen meede den twintigsten Penning, in regardo soo van het Legaat van vier honderd guldens aan Digna van Elsacker jaarlyks besprooken, als van de vier vyfde gedeeltens van de resteerende revenuen aan Jan Baptista, Cornelia, Catharina en Goedela van Elsacker gemaakt zynde, maar de tiende Penning van het resteerende vyfdepart in het vrugtgebruik aan de Suppliant besprooken; en dat mitsdien ten dien einde de voorsz respective Lyftogten, of de respective portien in de revenuen, in conformité van het vierde Articul der Ordonnantie van het Collateraal, op den voet van Lyfrenten, na evenreedigheid der jaaren van de hier voorgemelde Persoonen, in capitaal hadden behooren getaxeerd te worden; en dat voorts op het afsterven van Cornelia van Elsacker, als meede op het overlyden van Catharina van Elsacker, en van Joan Baptista van Elsacker, weegens de voorgemelde Goederen door Pierrre van Elsacker nagelaaten, geene aangevinge of betaalinge van Collateraal hadde moeten, of nog moet geschieden, alles egter met dien verstande, dat voor eerst, wanneer de ses Persoonen tot op een na sullen zyn uitgestorven, alsdan nogmaals door dien eenen overgeblevene, als de langstleevende zynde, den twintigste Penning van de voorsz Goederen door Pierre van Elsacker nagelaaten, sal moeten worden betaald, en wel voor vier vyfde gedeeltens, indien eene van de nog twee overig zynde Susters van voornoemde Pierre van Elsacker, maar van het geheel, indien den Suppliant de langsleevende sal koomen te zyn; en ten tweede, dat wanneer van de ses Persoonen, waar van de langstleevende in den eigendom der meergemelde Goederen is geinstitueert, vyf sullen overleeden zyn, alsdan aan de langstleevende door het gemeene Land sal worden gerestitueert het geene weegens de portie van die langstleevende in de revenuen, of het vrugtgebruik, voor het Collateraal aan den Lande is betaald : dat voorts haar Edele Groot Mog. aan den Suppliant gelieven te permitteeren, om alsnog de aangevinge en betaalinge van het Collateraal, weegens het overlyden van Pierre van Elsacker, in conformité van het gunt voorschreeve is te doen, en de begane abuisen te redresseeren, als meede aan den Lande te betaalen het geene sal bevonden worden, conform de geredresseerde en behoorlyke aangevinge ter voorsz saake aan den Lande weegens Collateraal verschuldigt te zyn, des egter, dat aan den Suppliant niet alleen in mindering sal verstrekken het geene by de abusivelyk gedaane aangevingen is betaald, maar dat ook hem sal worden gerestitueerd het geene bevonden mogte worden abusivelyk te veel betaald te zyn; welk voorschreeve Advis is geinfereert onder de Notulen van den gemelden 11 Maart. Is goedgevonden en verstaan by deese te verklaaren, dat van alle de Capitaalen en Effecten, by den gemelden Pierre van Elsacker, het Regt op de Collateraale Successien subject, nagelaaten, den tienden Penning met de tiende verhooging moet werden betaald, soodanig dat daar tegens aan Jan Uyttenhoorn, in sijne qualiteit als eenige overgebleeven Executeur van den Testamente en Administrateur van de nagelaate Goederen van den voornoemden van Elsacker, sal valideeren soodanige Penningen, die weegens den twintigsten Penning van deselve Capitaalen reeds zyn betaald geworden, met dien verstande nogtans, dat, wanneer een van de Susters van gemelde Pierre van Elsacker de langstleevende sal zyn, zynde sijn Broeder reeds overleeden, aan deselve sal werden gelaaten onverlet om den twintigsten Penning van een vyfdedeel der gemelde Goederen te moogen repeteeren; dat voorts weegens Lyftogt van de vyf sesdeparten der Revenues van de voorsz Goederen sal moeten werden betaald den twintigsten Penning, en van het overige sesdepart aan den voorschreven Jan Uittenhoorn, den Suppliant in deesen, gemaakt, den tienden Penning, alles met de tiende verhooging daarenboven, gereekent na evenreedigheid van ieders jaaren, volgens de Tafel der Lyfrenten agter de Ordonnantie op het Middel van het Collateraal geplaatst, en dat wyders nog den twintigsten Penning en tienden Penning in maniere als hier vooren sal moeten werden betaald van soodanige portien in de gemelde Revenues, als van de overleede Broeder of Susters van gemelde Pierre van Elsacker aan de Overgebleevene tot op een na den Langstleevende zyn gedevolveert, of hier na nog sullen devolveeren: Wordende de Heeren Gecommitteerden van de Provinciaale Reekenkamer wyders geauthoriseert, om tot rigtige executie van haar Edele Groot Mog. Resolutie soodanige ordres te Stellen, als deselve daar toe noodig sullen oordeelen. Onder stond, Accordeert met de voorsz Resolutie, voor soo veel het geëxtraheerde aangaat. Was geteekend, Aris v.d. Mieden |
den Suppliant: de verzoeker, aanvrager ab intestato: zonder geschreven testament Collateraale: zijlinie (van geslacht) in regardo: ten opzichte van in conformité: in overeenstemming met devolveeren: met recht overdragen |
15-09-1763: 2e Resolutie |
Extract uyt de Resolutie van de Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland, in haar Edele Groot Mog. Vergadering genomen op Donderdag den 15 September 1763. De Raadpensionaris heeft ter Vergadering gerapporteert, dat de Heeren van Ridderschap en verdere haar Edele Gr. Mog. Gecommitteerden tot de saaken van de Finantien, in gevolge en ter voldoening van haar Edele Groot Mog. Resolutie commissoriaal van den 9 Juny laatstleden, met Heeren Gecommitteerden van de Provinciaale Reekenkamer, ter geleegentheid van de Resolutie, ten selven daage op de Nalaatenschap van Pierre van Elsacker genoomen, nader hadden overwoogen, hoedanige precautien teegens dusdanige dispositien souden kunnen worden uitgedagt. En dat na rype overweeging was geoordeelt, dat, wanneer by de Provinciale Reekenkamer tot basis en grond in diergelyke gevallen wierd geobserveert haar Edele Groot Mogende voorsz Resolutie van 9 Juny, geen verdere voorsiening dien aangaande noodig was, wanneer de Provinciaale Reekenkamer, des noods, daar toe soude behooren te werden geauthoriseert. Waar op gedelibereert zynde, is goedgevonden en verstaan, de Heeren gecommitteerden in de Provinciaale Reekenkamer by deese te authoriseeren, om de Resolutie, by haar Edele Groot Mog. den 9 Juny laatstleeden op de Nalaatenschap van Pierre van Elsacker genoomen, te observeeren tot een basis en grond in diergelyke gevallen : En sal Extract van de voorsz haar Edele Groot Mog. Resolutie van den 9 Juny neevens deese worden gesonden aan de respective Secretarissen, tot den ontfangst van het Middel der Collateraale Successie, om te strekken tot der selver narigt, en in voorkomende gevallen van gelyke natuur sig daar na te reguleeren. Onder stond, Accordeert met de voorsz Resolutien. Was geteekend, Aris v.d. Mieden |
Deel 2: de erfenis van Jan Uyttenhoorn |
onderlinge verbanden der betrokken personen |
![]() |
het gezin van Frans Bernard van Elsacker (uit de vierde Loenhoutse tak) |
naam | geboren | overleden | gehuwd met | |||
Frans Bernard van Elsacker | 22-08-1720 | 26-08-1790 | Joanna Theresia Hermans | |||
hun kinderen waren: | ||||||
Magdalena Francisca van Elsacker | 03-01-1752 | 18-11-1812 | ||||
Magdalena Josepha van Elsacker | 09-12-1752 | 19-11-1812 | ||||
Theresia Petronella van Elsacker | 04-07-1754 | 08-12-1817 | Jan Jacob Masen | |||
Joanna Petronella Aloysa van Elsacker | 09-09-1755 | 23-09-1840 | Frans Dominic van Ertryck | |||
Jan Peter van Elsacker | 05-10-1756 | 04-09-1812 | Anna Catharina van Soetendaal | |||
Carolina Catharina van Elsacker | 17-07-1758 | 28-08-1836 | ||||
Leobard Engelbert van Elsacker | 14-07-1760 | 20-04-1842 | ||||
Maria Catharina van Elsacker | 08-01-1762 | jong | ||||
Willem Frans van Elsacker | 22-08-1763 | 19-10-1829 | Maria Anna van den Eynde | |||
Frans Jan van Elsacker | 15-07-1765 | 30-07-1837 | Joanna Cornelia Mertens | |||
Elisabeth Gudula van Elsacker | 16-03-1767 | 01-06-1850 | Jan Frans Moons | |||
Peter Edward van Elsacker | 05-01-1769 | jong | ||||
Jozef Michiel van Elsacker | 09-06-1770 | jong |
chronologisch overzicht |
de erfenis van Jan Uyttenhoorn | ||
20-06-1686 | geboorte van Catharina van Elsacker te Loenhout, als dochter van Peeter Cornelis van Elsacker en Elisabeth Marcelli | |
06-11-1689 | huwelijk te Loenhout van David Verberckmoes en Antonia van Elsacker | |
20-05-1695 | geboorte te Meir van Anna Maria Verberckmoes, als dochter van David Verberckmoes en Antonia van Elsacker | |
24-11-1708 | huwelijk van Jan Verheyen en Anna Maria Verberckmoes te Meir | |
28-03-1715 | geboorte van Jan Uyttenhoorn te Amsterdam, als zoon van Hubert Uyttenhoorn en Catharina van Elsacker | |
04-08-1723 | geboorte van Adriaan Verheyen te Meir, als zoon van Jan Verheyen en Anna Maria Verberckmoes | |
15-01-1736 | geboorte van Jan Jozef Verheyen te Meir, als zoon van Jan Verheyen en Anna Maria Verberckmoes | |
17-07-1759 | geboorte van Carolina van Elsacker, als dochter van Frans Bernard van Elsacker en van Joanna Hermans | |
10-09-1783 | Jan Uyttenhoorn schrijft zijn testament ten voordele van de familie van Elsacker en benoemt als testamentair uitvoerder Jan Jacob Maesen | |
06-01-1794 | Napoleon vaardigt een nieuwe wet uit omtrent de erfenisrechten. Deze wet voorzag dat bestaande testamenten en codicillen moesten vernieuwd worden | |
05-02-1797 | een nieuwe wet geeft bijkomende inlichtingen over de wet van 06-01-1794 | |
29-09-1797 | pastoor Uyttenhoorn verkoopt, bij notarisakte, de huizen die hij had nagelaten aan Carolina van Elsacker, hierdoor zijn deze legaten onmogelijk geworden. de van Elsacker’s vinden dat zij hierdoor benadeeld werden | |
30-03-1798 | zie 29-05-1798 | |
29-05-1798 | overlijden van pastoor Jan Uyttenhoorn te Roermond. Jan overlijdt "ab intestato" (bij gebrek aan testament) ten gevolge van de wet van 06-01-1794 opmerking: in de dokumenten wordt soms 30-03-1798 opgegeven als overlijdensdatum | |
11-07-1798 | Carolina van Elsacker overhandigt een testament, onder enveloppe, aan het vredegerecht te Roermond, zes weken na het overlijden van Jan Uyttenhoorn, zoals op de enveloppe van het testament voorzien was | |
12-07-1798 | de vrederechter van Roermond opent deze enveloppe, die buiten het testament nog vier andere stukken of codicillen bevat. Carolina van Elsacker overhandigt een ander pakket dat nog zestien andere stukken of codicillen bevat | |
20-09-1798 | Willem Ferdinand Roubens wordt, voor notaris G.J.B. Flatveld, gevolmachtigde van Catharina Marcelli en van haar man Armand Segers | |
24-09-1798 | Willem Ferdinand Roubens wordt, bij notariële akte, gevolmachtigde van Jan Etienne Guerin en Elisabeth Guerin | |
26-09-1798 | Armand Segers wordt gevolmachtigde van Jan Etienne Guerin en van Lambert Boeck als gehuwd met Elisabeth Guerin, voor notaris Peter Heidweiller te Amsterdam | |
05-11-1798 | pastoor van Bedaff, de andere testamentaire uitvoerder, draagt zijn bevoegdheid over aan Frans Laureyssen | |
01-07-1799 | Willem Ferdinand Roubens wordt gemachtigd, voor notaris Pierre Jozef Brugmans, om op te treden als gevolmachtigde van Pierre Dominique Anselmo, Jan Baptist, Jan Frans, Maria Magdalena en Cornelis Roubens, zijn broers en zusters | |
29-11-1799 | zegels waren gelegd op het sterfhuis van Jan Uyttenhoorn, deze werden gelicht 29-11-1799 | |
25-02-1800 | Carolina van Elsacker wordt gedagvaard om te verschijnen | |
27-03-1800 | Carolina van Elsacker wordt nogmaals gedagvaard om te verschijnen met de titels en deze te rechvaardigingen | |
28-03-1800 | de Roubens en aanverwanten vragen om alle mogelijke rechthebbenden te laten verschijnen op het vredegerecht op 28-03-1800. Carolina van Elsacker verzet zich hier echter tegen | |
07-04-1800 | Jan Jacob Maesen wordt gevolmachtigde van zijn vrouw Theresia van Elsacker, Leobard van Elsacker, Willem van Elsacker, Frans Jan van Elsacker en van Elisabeth van Elsacker en haar man Frans Moons. zij geven deze procuratie voor notaris Jozef Frans Keysers te Brecht | |
13-04-1800 | na haar dagvaarding op 25-02-1800 vindt Carolina van Elsacker het vredegerecht onbevoegd en zij vindt dan ook dat zij niet verplicht is om op de gestelde vragen te antwoorden | |
18-04-1800 | zitting van het vredegerecht te Roermond waarbij Willem Ferdinand Roubens verschijnt, mede als gevolmachtigde van Catharina Marcelli en haar man Armand Segers, en van Jan Etienne Guerin, en van Elisabeth Guerin. ook Carolina van Elsacker moet verschijnen | |
31-03-1802 | in het verslag van de zitting van 19-05-1817 wordt de overlijdensdatum van Jan Uyttenhoorn foutief vastgesteld op 31-03-1802 | |
23-06-1802 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Amsterdam met het nummer 75 | |
11-07-1802 | Carolina van Elsacker en enkele anderen geven, onderhands, een machtiging aan de twee testamentaire uitvoerders om stappen tot regeling van de erfenis te nemen | |
08-09-1802 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Amsterdam met het nummer 108 | |
09-09-1802 | de van Elsacker’s verzoeken Jan Jacob Maesen en Frans Laureyssen, in hun hoedanigheid van administrateurs van het sterfhuis, alle mogelijke erfgenamen, zowel binnen- als buitenlandse, om hun rechten bekend te maken. zij geven hiertoe alle macht aan de administrateurs | |
13-12-1802 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Amsterdam met het nummer 149 | |
27-03-1803 | Carolina van Elsacker wordt gedagvaard | |
13-04-1803 | de dagvaarding van Carolina van Elsacker van 27-03-1803 wordt betekend om te verschijnen voor het gerechtshof van Roermond | |
05-02-1803 | Carolina van Elsacker duidt Jan Jacob Maesen, gehuwd met Theresia van Elsacker, aan als haar gemachtigde voor notaris Jan Karel Anspin | |
06-02-1803 | Armand Segers krijgt procuratie van zijn meerderjarige zoon Frans Segers te Brussel | |
13-04-1803 | Carolina van Elsacker verschijnt voor het hof onder voorbehoud van de dagvaarding. zij verklaart niet te hoeven antwoorden op de gestelde vragen daar o.a. de dagvaarding in tegenspraak is met de bepalingen van de Ordonnantie van 1667 | |
17-09-1803 | Frans Etienne Guerin wordt gevolmachtigde van zijn zuster Elisabeth Guerin, in huwelijk met Lambert Kock, voor notaris Peter Heidweiller | |
29-09-1803 | de Van Elsacker-familie treft een regeling met de famile Roubens en aanverwanten waarin overeengekomen wordt dat: a) de Van Elsackers ontvangen 12 22ste delen der erfenis b) de Roubens, Guerin en Segers en aanverwanten de overige 10 22ste delen | |
03-10-1803 | de vraag naar de intresten van de fondsen van Engeland tussen 29-05-1798 en 29-09-1803 wordt als niet ontvankelijk beschouwd, daar deze intresten reeds begrepen waren in het deel dat Thonon heeft ontvangen bij de transactie van 03-10-1803 | |
22-10-1803 | vrederechter Emanuel Van Kieldonck trekt, op vraag van Adriaan en Jan Jozef Verheyen, om 9 uur in de morgen naar de herberg "Les trois Brochets" aan het Klapdorp te Antwerpen. er bevonden zich daar een tiental personen, die zich niet wilden bekend maken, rondom Jan Jacob Maesen die verklaarde: "de bevoegdheid te hebben van testament-uitvoerder van wijlen Jan Uyttenhoorn". er worden drie zakken met titels, papieren, dokumenten en effekten uit de erfenis van Jan Uyttenhoorn verzegeld en in gerechtelijke bewaring gesteld. Jan Jacob Masen verklaart dat, voor zover hij weet, alle stukken zich in deze zakken bevinden en dat het wel mogelijk is dat Carolina van Elsacker nog andere stukken zou hebben. het zilverwerk, dat in het sterfhuis werd gevonden, zou toebehoren, per akte, aan Carolina van Elsacker | |
09-11-1803 | Armand Segers krijgt een volmacht voor het deel van zijn meerderjarige zoon Frans Segers | |
12-12-1803 | Jan Jacob Maesen en allen die legaten of andere voordelen hebben van de erfenis, van welke aard dan ook, worden gemaand om deze over te geven aan de geïnteresseerde erfgenamen op 12-12-1803 om negen uur in de morgen | |
02-02-1804 | door een akte van familieraad van de familie Segers, verleend door de vrederechter van het derde arrondissement Brussel, wordt notaris Jacob Moras aangesteld als voogd over de vier nog minderjarige kinderen van Armand Segers en wijlen Cornelia Marcelli, t.w. Jan Baptist, Maria, Elisabeth en Jan | |
21-05-1804 | Adriaan Verheyen en Jan Jozef Verheyen, allebei inwoners van Antwerpen, geven volmacht, voor notaris en getuigen te Antwerpen, aan Jozef Janssens, inwoner van de gemeente Roermond | |
02-06-1804 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Maastricht met het nummer 72 | |
08-06-1804 | het besluit tot oproep van belanghebbenden aan de erfenis wordt door de huissier van Brecht medegedeeld aan Jan Jacob Maesen en door de huissier van Roermond aan Carolina van Elsacker | |
12-06-1804 | overlijden van Jan Jacob Maesen te Brecht | |
22-06-1804 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Antwerpen met het nummer 50 | |
25-06-1804 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Mechelen met het nummer 138 | |
04-09-1804 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Antwerpen met het nummer 71 | |
07-09-1804 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Mechelen met het nummer 175 | |
08-09-1804 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Maastricht met het nummer 100 | |
11-12-1804 | Er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Antwerpen met het nummer 99 | |
21-12-1804 | er wordt een oproep gedaan tot mogelijke erfgenamen om zich bekend te maken in de aankondigingen en langs de krant van Mechelen met het nummer 222 | |
05-01-1805 | er wordt een familieraad gehouden waarbij Carolina van Elsacker wordt aangesteld als gevolmachtigde van Theresia van Elsacker, weduwe van Jan Jacob Maesen, en van haar vier minderjarige en twee meerderjarige kinderen | |
15-01-1805 | Godfried van Elsacker, Joanna van Elsacker en Maria van Elsacker geven volmacht aan Theresia van Elsacker, weduwe van Jan Jacob Maesen | |
02-03-1805 | Frans Jozef Vanderenne, wonende te Roermond, wordt gevolgmachtigde van Frans Michel Laurent van Beeck, wonende te Antwerpen | |
06-03-1805 | geding op het vredegerecht van het kanton te Roermond om 1000 hr voor rechter Antoon Luytgens de van Elsacker’s en Roubens en Segers dienen te verschijnen na de partijen te hebben verhoord, besluit de rechtbank dat er geen verzoening mogelijk is en dat ze niet willen weten van een scheidsrechter de rechtbank besluit de partijen terug te sturen naar de rechtbank van eerste aanleg te Roermond | |
19-08-1805 | het Hof van Roermond oordeelt dat Adriaan en Jan Jozef Verheyen een gelijke graad van verwantschap hebben met Jan Uyttenhoorn als de van Elsacker’s en beveelt aan de van Elsacker’s een staat en inventaris te overhandigen aan de Verheyen’s van alle nagelaten goederen van Jan Uyttenhoorn volgens de (Napoleontische) wet van 06-01-1794 | |
01-02-1806 | advokaat Van Thilbracht, voor Adriaan en Jan Jozef Verheyen, betekent aan Mr Timmermans, voor Theresia van Elsacker en aanverwanten, en aan Mr Vangestel, voor Frans van Beeck, en aan Mr Willemaer, voor Willem Roubens, de rechten van zijn clienten op de erfenis van Jan Uyttenhoorn gezien hun graad van verwantschap | |
14-05-1806 | de gedaagden Verheyen worden door de rechtbank van Roermond voldoende gekwalificeerd genoemd | |
06-04-1807 | na het vonnis van 14-05-1806 worden de van Elsacker’s er toe gemaand om de extracten van burgerlijke staat te laten legaliseren, zo zij deze wensen te gebruiken. in ditzelfde vonnis word de kwalificatie der Verheyen’s vernietigd | |
02-12-1808 | na voldaan te hebben aan het arrest van 06-04-1807 verklaart het hof de Verheyen’s als voldoende gekwalificeerd | |
02-03-1809 | na voldaan te hebben aan het arrest van 06-04-1807 verklaart het hof de Verheyen’s als voldoende gekwalificeerd | |
15-07-1811 | na meerdere incidenten en weerleggingen wordt de zaak vastgesteld om gepleit te worden op 15-07-1811 | |
22-07-1811 | de zaak, na de pleidooien van 15-07-1811, wordt uitgesproken in openbare zitting te Luik op 22-07-1811. het hof behoudt de legaten op de particuliere titels. de helft van de erfenis, der algemene titels, van pastoor Uyttenhoorn wordt toegewezen aan de Verheyen’s en aanverwanten. Carolina van Elsacker en de andere van Elsacker’s worden verplicht een inventaris te overhandigen van alle effekten op de banken van Engeland, Saksen en Holland, alsook alle ander titels en papieren en er rekening over af te leggen | |
...-05-1812 | in de loop van de maand mei 1812 worden de van Elsacker’s er toe gemaand te voldoen aan het vonnis van 22-07-1811 | |
29-03-1813 | het hof beveelt dat de rekeningen, zie 22-07-1811, door de van Elsacker’s moeten voorgelegd zijn binnen een periode van zes weken | |
08-01-1817 | de Verheyen’s vragen uitvoering van de arresten van 22-07-1811 en van 29-03-1813 vóór 21-04-1817. Per exploot van 26-03, 20-03 en 01-04-1817 laten zij dit aan alle van Elsacker’s betekenen. | |
11-04-1817 | de van Elsacker’s laten weten dat de eisen van de Verheyen’s te hoog zijn en dat pastoor Uyttenhoorn in Den Haag een zaakgelastigde had, de heer Schiffbann, die zijn zaken, na zijn dood, verder behartigde en dat de Verheyen’s en Roubens, zoals overeengekomen, reeds 10 22e hebben ontvangen | |
21-04-1817 | het hof houdt zitting om de pleidooien van de Verheyen’s en Roubens te aanhoren | |
19-05-1817 | zitting van het hoger gerechtshof van Luik, eerste kamer. het hof veroordeelt voorlopig de van Elsacker’s, onder lijfsdwang, om een som van 50000 nederlandse guldens te betalen en indien nodig zullen hun goederen hiervoor in beslag genomen en verkocht worden. Het hof geeft de van Elsacker’s twee maanden de tijd om aan alle voorgaande arresten te voldoen | |
07-07-1817 | de rekening, op te stellen door de van Elsacker’s, word ingediend | |
11-07-1817 | de rekening van 07-07-1817 wordt aan de Verheyen’s betekend | |
21-07-1817 | de Roubens en aanverwanten verklaren dat de som, opgegeven door de van Elsacker’s, niet voldoet | |
28-07-1817 | de van Elsacker’s beweren echter dat de Roubens hun part, de 10 22ste hebben ontvangen | |
17-09-1817 | de van Elsacker’s beloven aan de Roubens dat zij de rechtvaardigingsstukken zullen bezorgen volgens de berekening van 11-07-1817 | |
14-11-1817 | de Verheyen’s debatteren over de voorgestelde rekening | |
08-12-1817 | overlijden van Theresia van Elsacker, weduwe van Jan Jacob Maesen, te Brecht | |
11-02-1818 | de van Elsacker’s debatteren over de voorgestelde rekening | |
13-06-1818 | opnieuw debatteren de Verheyen’s over de voorgestelde rekening | |
16-11-1818 | de van Elsacker’s overhandigen de benodigde stukken aan de Roubens | |
09-02-1819 | Carolina van Elsacker heeft nog steeds niet voldaan aan het vonnis van 22-07-1811. Zij wordt aangemaand om te voldoen | |
15-03-1820 | de Verheyen’s vragen machtiging om over de helft van de stukken van Schiffbann te kunnen beschikken | |
09-06-1820 | de van Elsacker’s geven machtiging aan de Verheyen’s om over de helft van de stukken van Schiffbann te beschikken | |
19-06-1820 | de van Elsacker’s geven machtiging aan de Verheyen’s om te beschikken over de helft van de sommen die Schiffbann in zijn handen heeft | |
22-07-1820 | de van Elsacker’s vragen dat de verdere afhandeling voor de Verheyen’s en Roubens gezamenlijk zou blijven | |
24-07-1820 | het hof neemt akte van de verklaring van de van Elsacker’s van 22-07-1820. Mr Thonon, pleitbezorger voor de Roubens, zegt deze verklaring niet te kunnen aanvaarden noch te kunnen weigeren | |
13-10-1821 | de Verheyen’s verklaren dat zij nog een som van de van Elsacker’s tegoed hebben en vragen dat zij beslag mogen leggen op het 12 22e deel der van Elsacker’s tot er aan voldaan is. De van Elsacker’s kunnen een rekenfout rechtzetten omtrent de vijf procent provisie voor Jan Jacob Maesen | |
30-01-1822 | arrest van het hoger gerechtshof te Luik, eerste kamer het hof, alvorens definitief een uitspraak te doen over de conclusies der partijen, beveelt aan de onderscheiden partijen in vereffening te gaan voor Mr. Fabry, dewelke hiertoe aangesteld word. het hof verklaart de partij Brixhe niet gerechtvaardigd om de 427,68 guldens in rekening te brengen. het hof beveelt aan Carolina van Elsacker de eed af te leggen als bevestiging op de voorgaande ordonnanties; beveelt de van Elsacker’s individueel de eed af te leggen voor de plaatselijke vrederechter omtrent hetgeen zij echt ontvangen hebben uit de particuliere legaten van pastoor Uyttenhoorn; verklaart de van Elsacker’s niet meer bekend te moeten maken dan zij echt ontvangen hebben; verklaart de partij Thonon niet gewettigd om de intresten te reclameren der schuldvordering op Engeland sedert 29-05-1798 tot 27-09-1803; verklaart de partij Thonon (Roubens) over te gaan tot betaling van de intresten van vijf procent voor het vruchtgebruik aan de Verheyen’s; verklaart de van Elsacker’s rekening af te leggen aan de partij Thonon voor de intresten aan vijf procent, voor de verloren bedragen en op de particuliere legaten die zij ontvangen hebben, te beginnen vanaf het vruchtgebruik, met aftrek van de wettelijke kosten | |
01-05-1822 | het arrest van 30-01-1822 wordt betekend aan Mr Thonon | |
16-12-1824 | deurwaardersexploot, waarbij Maria Van Beeck kopie krijgt van het arrest van het hoger gerechtshof van Luik, dd 30-01-1822 | |
01-08-1836 | Carolina van Elsacker testeert te Roermond voor notaris Melliard | |
28-08-1836 | overlijden van Carolina van Elsacker te Roermond |
vonnis van 30-01-1822 |
Gezien de belangrijkheid van het vonnis van het Hoog Gerechtshof te Luik geven wij hierna de (vrije) vertaling van het arrest van 30-01-1822. |
Carolina van Elsacker, Joanna van Elsacker, Elisabeth van Elsacker en Theresia Petronella van Elsacker: dochters van Frans Bernard van Elsacker Willem van Elsacker, Jan van Elsacker, Frans van Elsacker en Leobardus Engelbertus van Elsacker: zonen van Frans Bernard van Elsacker Engelbert of Leobard van Elsacker: in de dokumenten wordt hij Leonard genoemd, het gaat hier wel degelijk om de priester Leobardus van Elsacker, zoon van Frans Bernard van Elsacker Godfried van Elsacker: zoon van Peeter van Elsacker, een broer van Frans Bernard van Elsacker Joanna van Elsacker en Maria van Elsacker: dochters van Peeter van Elsacker, een broer van Frans Bernard van Elsacker. Maria van Elsacker: zij en haar man hebben een grafmonument in de St Pauluskerk te Antwerpen (dit monument bevindt zich aan de epistelzijde van het hoofdaltaar), zij schonken tevens de grote klok, dewelke nu nog in de toren hangt |
Willem bij de gratie Gods Koning der Nederlanden Prins van Oranje-Nassau Groot-Hertog van Luxemburg. Aan alle zijnden en toekomenden, Heil. Het Hoog Gerechtshof met zitting te Luik, eerste Kamer, heeft volgend arrest geveld: Tussen Carolina van Elsacker, zonder beroep, woonachtig te Roermond; en Frans Dominic van Ertryck, haar man, handelaar, woonachtig te Etten; Willem van Elsacker, dokter, woonachtig te Brecht; Catharina van Soetendael, weduwe van Jan van Elsacker, zowel in eigen naam als voor alle rechten waartoe zij bevoegd is als voogdes over haar minderjarige kinderen, die zij heeft gekregen uit haar huwelijk met genaamde Jan van Elsacker, woonachtig te Loenhout; Leobard van Elsacker, priester, eveneens woonachtig te Loenhout; Frans van Elsacker, landbouwer, woonachtig te Loenhout; Elisabeth van Elsacker en Jan Frans Moons, haar man, veearts, woonachtig te Berlaar; Godfried van Elsacker; Joanna van Elsacker; Maria van Elsacker en P. Devries, haar man, woonachtig te Antwerpen; Joanna Maesen, zonder beroep, en Karel Maesen, brouwer, woonachtig te Brecht; Michael Jozef Maesen, dokter, woonachtig te Zandvliet; Theresia Maesen en Jacob Segers, haar man, zonder beroep, woonachtig te Zandvliet; Augustinus van Tichel, weduwnaar van Carolina Maesen, voor de rechten en intresten die hem toekomen als voogd over zijn minderjarig kind dat hij heeft bekomen uit zijn huwelijk met de genoemde Carolina Maesen, herbergier, woonachtig te Zundert, deze laatsten kinderen en schoonzonen van Jan Jacob Maesen en allen zijn erfgenamen en ook als begunstigde erfgenamen van hun moeder, Theresia Petronella van Elsacker, weduwe van de genoemde Maesen, in beroep gegaan en rekenschap gevend, verschijnend via Mr. Brixhe, pleitbezorger, geassisteerd door Mr. Raiken, advokaat en besluitend via de genoemde pleitbezorger dat het het Hof zou behagen: 1) Wettelijk vast te stellen voor de van Elsacker’s dat de particuliere legaathouders er in toestemmen zich te ontdoen van die voorwerpen en de waarde van de particuliere legaten die hun werden nagelaten en Zonder rekening te houden met het surplus in de conclusies van de Roubens en aanverwanten / interveniënten / te komen tot de veroordeling van de genoemde interveniënten tot het betalen en terugstorten van de som van 24.369,82 florijnen om te voldoen aan de 12 22sten, die hun toekomt uit de erfenis van pastoor Uyttenhoorn, na aftrek van de helft van de algemene bepalingen, nietig verklaard en toegekend aan de gedagvaarde Verheyen’s, alsook, de genoemde interveniënten / de Roubens / te veroordelen tot terugbetaling der som van 427,68 florijnen, voor de 10 22sten van de opbrengsten tot 22 juli 1811. Beveelt dat de van Elsacker appellanten, die in betwisting zijn voor deze bedragen, dewelke in schuld gesteld zijn uit de fondsen berustend bij Schiffbann uit Den Haag, bestaand uit de overige helft, na afhouding van het gedeelte toebehorend aan de Verheyen’s, erfgenamen, voor de genoemde bedragen betaald te worden op de 10 22sten toekomend aan de interveniënten / de Roubens / van de genoemde helft of die hen zouden moeten toekomen, onder de mogelijkheid dat zij teveel zouden ontvangen hebben, behalve om te voldoen aan de genoemde bedragen in geval van ontoereikendheid; daarenboven de interveniënten / de Roubens / te veroordelen tot de schaden, intresten en kosten. In tweede geval en voor het geval dat het Hof niet tot een definitief besluit zou komen, de inbeslagname te verordenen van de helft der kapitalen, obligaties en intresten, voortkomend uit de erfenis van pastoor Uyttenhoorn, tot vandaag beheerd door Schiffbann van Den Haag : en voor de inbeslagname de genoemde Schiffbann te benoemen, daarvan ook met kosten, ter ene zijde En Willem Ferdinand Roubens, griffier; Maria Magdalena Roubens; Joanna Catharina Roubens; Theresia Cornelia Roubens; Jan Frans Roubens; Peter Dominic Roubens en Angelique Roubens; Anselm Jan Baptist Roubens, allen particulieren, woonachtig te Loenhout; Jan Etienne Guerin, handelaar, woonachtig te Amsterdam; Armand Segers, musicus; Jan Baptist Segers, leerlooier; Maria Segers, Frans Segers, schilder, allen woonachtig te Brussel; Jacob Jozef Mores, in de hoedanigheid van voogd van de kinderen van wijlen Catharina Marcelli, woonachtig te Brussel; Michel Laurent van Beeck, zonder beroep, woonachtig te Antwerpen; Jan Frans Laureyssen, woonachtig te Hoogstraten, als echtgenoot van Joanna Josefina van Bedaff, allen interveniënten, rekenschap hebbend, verschijnend in de persoon van Mr Verdois, advokaat, die hen lezing heeft gegeven van de volgende conclusies, betekend door Mr Thonon, pleitbezorger der interveniënten; behaagt het Hof zonder rekening te houden met de conclusies van 18 juni 1821, alsook met de conclusies die later genomen zijn op de vraag van de inbeslagname, in dewelke de appellanten / de van Elsacker’s / niet gegrond werden bevonden en definitief recht doende ten gevolge van het arrest van 22 juli 1811, tussen de genoemde appellanten en interveniënten, en in afwachting dat Carolina van Elsacker de eed aflegt aan haar bevolen bij arrest van 09-02-1819, wat zij tot op heden niet heeft gedaan, verklaren dat krachtens de overeenkomst van 29-09-1803, behoorlijk geregistreerd, al de appellanten / de van Elsacker’s / in het algemeen en in het bijzonder Carolina, Engelbert van Elsacker, priester, en Elisabeth van Elsacker, echtgenote Frans Moons en deze laatste voor zover nodig, moeten voorleggen al de particuliere legaten die zij ontvingen of zouden moeten ontvangen uit het testament van pastoor Uyttenhoorn om rekenschap af te leggen met de interveniënten / de Roubens / alsook van de intresten sedert de dood van genoemde pastoor op 29 mei 1798 : vervolgens veroordelen om een machtiging te geven in natura of in waarde voor de 10 22sten toekomend aan de interveniënten / de Roubens / , alsook onder eed op te maken, voor elk of wie het aanbelangt, het bedrag en de waarde en, in het geval zij dit verlangen, verslag op te maken tot goedkeuring, die nog steeds niet bekomen is, en akte te geven van deze goedkeuring. Veroordelen de appellanten / de van Elsacker’s / aan de interveniënten / de Roubens / te betalen 8.056,69 florijnen, bedrag van de intresten op de voet van vijf procent van 29-05-1798 tot 27-09-1803, datum van betaling op de som van 30.245,16 florijnen, als bestanddeel van de 10 22sten van 66.539,37 nederlandse florijnen, voortkomend van de verkoop door de appellanten / de van Elsacker’s / van de fondsen op Engeland en in bewaring gehouden door het arrest van 09-02-1819, gezien de interveniënten / de Roubens / slechts ontvangen hebben 28.732,75 florijnen, representatieve waarde van 33.521,10 brabantse florijnen. Hen / de van Elsacker’s / eveneens te veroordelen tot betaling van 1.512,96 florijnen ter voldoening van de som van 30.245,16 nederlandse florijnen, wat geeft 1.361,20 florijnen, voor 18 jaar, te rekenen vanaf 27-09-1803 tot de dag van betaling vastgesteld op 27-09-1821, zonder nadeel van het latere prorata. De 10 22sten van de som van 3.849,69 florijnen, bedrag van kleinere particuliere legaten, verkoop van het meubilair teruggenomen uit het kapittel drie van Carolina van Elsacker, wat geeft 1.754,28 florijnen en deze genoemde bedragen, contant en opeisbaar, deze van 12.685,13 florijnen, zonder voorbehoud van het bedrag van de particuliere legaten dat door de verschillende legaathouders moet bekend gemaakt worden, in dewelke ook dienen inbegrepen te zijn de huizen of hun waarde en andere voorwerpen, niet verkocht en niet bekend, en onder alle voorbehoud van andere conclusies te nemen, als nodig, na bevestiging en zuivering te verrichten door de appellanten / de van Elsacker’s. Beveelt aan Carolina van Elsacker en de andere appellanten / de van Elsacker’s / hun toestemming te geven tot overhandiging aan de interveniënten / de Roubens /, op eenvoudig afschrift van Schiffbann, de 10 22sten van het bedrag van 4.856 nederlandse florijnen, bedrag van de ontvangen rekening sedert 27-09-1817, alsook de 10 22sten van de helft van de andere bedragen geïnd sedertdien; tenslotte om binnen de veertien dagen een wettelijke en gecertificeerde inventaris voor te leggen van de titels en papieren neergelegd in de handen van genoemde Schiffbann, daar de administratie is toevertrouwd aan deze laatste, door de appellanten / de van Elsacker’s /, en te horen verklaren dat het is toegestaan aan de interveniënten / de Roubens / zich in het bezit te stellen van de 10 22sten toekomend aan de appellanten / de van Elsacker’s / in de helft van de fondsen en obligaties waarvan deze Schiffbann in het bezit is en dit, tot voldoening van het te eisen bedrag van 12.685,13 florijnen en eventuele andere - veroordeelt de appellanten / de van Elsacker’s / tot schadevergoeding - intresten op te stellen en tot de kosten van de procedures die plaats hebben gehad op het gerecht van Roermond als voor het Hof, ten andere zijde Inderdaad Op 10 september 1783 maakte pastoor Uyttenhoorn een testament, inhoudend algemene beschikkingen en beschikkingen ten particuliere titel, ten voordele van de familie van Elsacker / appellanten /, en hij had tot testamentuitvoerder benoemd de heer Jan Jacob Maesen. Pastoor Uyttenhoorn, erflater, is overleden te Roermond op 29-05-1798. De zegels werden gelegd op zijn sterfhuis en werden pas gelicht op 29-11-1799. In april 1800 laten de Roubens en aanverwanten, bij dagorder, alle vermeende rechthebbenden op de erfenis oproepen om te verschijnen op het vredegerecht op 28-04-1800 om de verschillende redenen voor conclusies vast te leggen. Carolina van Elsacker verzet zich tegen deze oproep. Maar op 29-09-1803 maakt de familie van Elsacker een overeenkomst met de Roubens en aanverwanten. Door deze overeenkomst leggen de partijen het testament van pastoor Uyttenhoorn naast zich en komen overeen om de totale erfenis te verdelen in 22 delen waarvan de van Elsacker’s er 12 bekomen en de Roubens en aanverwanten de 10 andere. Er wordt daarenboven bepaald dat, als er andere rechthebbenden zouden verschijnen of dichtere verwanten, de kosten van de procedures gemeenschappelijk zouden gedragen worden. De erfenis van pastoor Uyttenhoorn bestond hoofdzakelijk uit akties bij banken en de testamentuitvoerder Jan Jacob Maesen kon net de fondsen uit Engeland waarmaken. Het netto bedrag van deze fondsen, inbegrepen de intresten, liep op tot een bedrag van 77.629 florijnen, één sol, drie deniers zilver, actueel geld van Brabant. De heer Maesen trok vijf procent af voor schadeloosstelling van zorgen, vacatiegelden en ontvangsten. Deze vijf procent liep op tot de som van 3.881 florijnen en 9 sols, actueel geld van Brabant, afgetrokken van de hoofdsom bleef er dus 73.747 florijnen en 12 sols zilver, actueel geld van Brabant. Deze som werd verdeeld tussen de familie van Elsacker en de Roubens en aanverwanten naar verhouding van de overeenkomst van 29-09-1803, en men dient op te merken dat de bekomen intresten waren inbegrepen in de som van de waargemaakte fondsen uit Engeland. Er was bepaald in de overeenkomst van 29-09-1803 dat de rekening van de erfenis zou voorgelegd worden op 12-12-1803, waarna het geheel zou verdeeld worden over de verschillende partijen, volgens de afspraken vastgelegd in de overeenkomst. Op 22-10-1803 legt de testamentuitvoerder Jan Jacob Maesen een voorlopige rekening voor van zijn werkzaamheden in de herberg “de drie Snoeken” te Antwerpen, toen zich de vrederechter van het eerste arrondissement van Antwerpen aanbood in deze herberg. De vrederechter stelde onder band in drie paketten de registers, papieren en documenten, dienende tot de rekening van de testamentuitvoerder en na de drie paketten getekend te hebben en nadat de testamentuitvoerder eveneens zijn handtekening er op gezet had, sloot hij ze in een reiszak, die de vrederechter toevertrouwde aan notaris Schepens. Deze operatie had plaats op verzoek van de heren Adriaan en Jan Jozef Verheyen. Nadien hebben Adriaan en Jan Jozef Verheyen hun rechten op de erfenis van pastoor Uyttenhoorn betoogd. Een betwisting begon voor de rechtbank van Roermond, de van Elsacker’s betwistten de hoedanigheid der Verheyen’s, maar deze hoedanigheid werd gegrond verklaard door een vonnis van 14-05-1806. Dit vonnis werd vernietigd door een vonnis van 06-04-1807; maar de Verheyen’s, nadat zij hun hoedanigheid hadden bewezen, worden voldoende gekwalificeerd geacht door twee vonnissen van 02-12-1808 en 04-03-1809 en er wordt bevolen een fonds op te richten. De van Elsacker’s hadden slechts beroep gedaan op het vonnis van het gerecht van Roermond van 14-05-1806 en de Roubens en aanverwanten hadden ingestemd met dit vonnis. Om het arrest, dat moest komen, gelijk te schakelen voor de één als voor de ander roepen de Verheyen’s de Roubens en aanverwanten voor het Hof. De Verheyen’s besloten tot ongeldigheid van het testament van pastoor Uyttenhoorn en dat de helft van de erfenis aan hen moest uitgekeerd worden met de vruchten, opbrengsten en intresten sedert het overlijden van pastoor Uyttenhoorn. De van Elsacker’s hebben ertoe besloten, mits het aanbod aan de Verheyen’s de onroerende goederen na te laten die vielen onder de wettelijke bepalingen van 06-01-1794, deze / de Verheyen’s / onontvankelijk verklaard zouden worden en ongegrond in het surplus van hun eis en in tweede orde dat de particuliere legaten hun effect zouden hebben. Tegen de Roubens en consoorten hebben de van Elsacker’s besloten dat de verdeling van de goederen, dewelke niet aan de Verheyen’s zouden worden toegeleverd, zou geschieden tussen de appelanten / van Elsacker / en de interveniënten / de Roubens /, in toepassing van de overeenkomst tussen hen gesloten. De Roubens en consorten / interveniënten / hebben besloten dat het testament van pastoor Uyttenhoorn ongeldig verklaard moest worden en zegden en verklaarden bijgevolg dat, als erfgenamen van deze laatste, de interveniënten / de Roubens /, recht hebben op de helft der goederen van zijn successie samen met de inkomsten en renten vanaf zijn overlijden. Zij verklaren verder de gedagvaarden / de Verheyen’s / te erkennen als rechthebbenden op de andere helft van de erfenis, vruchtgebruik, inkomsten en intresten : stemmen toe om voort te gaan op deze voet met de gedagvaarden / de Verheyen’s / in de verdeling en verslag uit te brengen van hetgeen zij reeds geïnd hebben : met behoud van alle rechten die betrekking hebben op de overeenkomst van 22-10-1803. Het Hof sprak zich uit over de betwistingen die de partijen verdeelden in een vonnis van 22-07-1811. De 5e vraag heeft betrekking op de betwistingen die bestonden tussen de van Elsacker’s / appellanten /, en de Roubens en aanverwanten / interveniënten /. De vraag luidt als volgt. Zijn de interveniënten / de Roubens / ontvankelijk of gegrond in hun besluiten tegen de appelanten / de van Elsacker’s ? Ziehier de redenen : gezien de vijfde vraag dat de interveniënten / de Roubens / erkennen een overeenkomst gemaakt te hebben en als dusdanig bereid zijn deze overeenkomst uit te voeren. En als maatregel op dit arrest heeft het Hof de particuliere legaten behouden, voorzien in het testament van pastoor Uyttenhoorn, uitgezonderd hun mindering op het beschikbare bedrag, als deze het zesde deel van de erfenis overschrijdt. Het Hof heeft het testament nietig verklaard voor zover het een algemene beschikking inhield, en het heeft toegewezen, voor alles wat inbegrepen is in de algemene beschikking, voor één helft aan de gedagvaarden / de Verheyen’s / en voor de andere helft aan de interveniënten / de Roubens /, als dichstbijzijnde erfgenamen ab intestat : Het Hof beveelt aan Carolina van Elsacker en de andere appellanten / de van Elsacker’s / aan hen over te maken, onder inventaris, alle effekten op de banken van Engeland, Holland en Saksen en andere titels en papieren van deze erfenis en aan hen rekenschap af te leggen van wat zij hebben geïnd van deze erfenis : beveelt tenslotte, dit zijn de termen van het arrest, beveelt tenslotte aan de appellanten / van Elsacker / en aan de interveniënten / de Roubens en aanverwanten / de overeenkomst tussen hen gemaakt uit te voeren. Het Hof heeft vervolgens de uitvoering behandeld van dit arrest en heeft de heer raadsman Fabry aangesteld voor de rekenschap die hem zal gegeven worden. De Verheyen’s vroegen een voorschot van 100.000 nederlandse guldens. Op 11-04-1817 hebben de van Elsacker’s een verzoek ingediend als antwoord op deze vraag, zij verklaren: 1e dat pastoor Uyttenhoorn een beheerder had voor deze obligaties in de persoon van de heer Schiffbann te Den Haag en dat in 1796 deze samen met pastoor Uyttenhoorn de obligaties van Saksen heeft geliquideerd. 2e Dat het dezelfde Schiffbann is die de effekten beheert in Holland. 3e dat rond het jaar 1803 er op de erfenis een bedrag is gekomen, uit de obligaties van Engeland, van 5.948 pond sterling en dat dit bedrag werd verdeeld tussen de appellanten / de van Elsacker’s / en de interveniënten / de Roubens / volgens de gemaakte overeenkomst van 29-09-1803, te weten 12 22sten aan de eersten en 10 22sten aan de tweeden. 4e dat zij de geïnde vruchten niet schuldig waren en dat de van Elsacker’s vroegen, in dit verzoek, teruggezonden te worden voor de heer commissaris raadsman om rekenschap te kunnen afleggen met alle partijen. Maar door een arrest van 19-05-1817, veroordeelde het Hof de van Elsacker’s tot een voorschot van 50.000 nederlandse florijnen en het Hof heeft een nieuw uitstel van twee maanden bepaald om de rekening voor te leggen. De rekening werd op 07-07-1817 gemaakt en op 11-07-1817 betekend aan de Verheyen’s. Bij exploten van 03, 04 en 10-07-1817 hebben de van Elsacker’s de Roubens en aanverwanten opgeroepen om te helpen bij de samenstelling en bevestiging van de rekeningen en het uitbrengen van verslag voor wat betreft hun deel. Op 21 juli antwoorden de Roubens en aanverwanten dat de vraag van de van Elsacker’s niet ontvankelijk is. Zij beweren dat het bedrag dat zij ontvangen hebben niet voldoet aan het bedrag dat zij zouden hebben moeten ontvangen uit hoofde van de afrekening. Zij voegen er aan toe, dat volgens de termen van de overeenkomst, de van Elsacker’s gehouden waren om ook de particuliere legaten voor te leggen en zij verklaren bereid te zijn te helpen aan de rekenschap die de van Elsacker’s moesten afleggen. De van Elsacker’s hebben zich niet verzet in hun rekening van 28-07-1817 maar tijdens de debatten verklaarden zij dat de Roubens en aanverwanten hun deel van 10 22sten hebben ontvangen op de totaliteit van de fondsen van Engeland en zodoende hun deel hebben ontvangen van de erfenis. Op 17-09-1817 betekenen de van Elsacker’s aan de Roubens en aanverwanten met het aanbod om de uittreksels voor te leggen, zoals door deze laatsten gevraagd op 11-09-1817. Vervolgens zijn er toelichtingen geweest bij de debatten over de rekeningen : een der Verheyen’s op 14-11-1817, een andere van de van Elsacker’s op 11-02-1818 en weer een van de Verheyen’s op 13-06-1818. Op 16-11-1818 hebben de van Elsacker’s betekend aan de Roubens en aanverwanten de afwikkeling van de rekeningen en hebben deze gemaand hun debatten in te brengen. Tenslotte is de betwisting over de rekeningen uitgekomen tijdens de debatten. De van Elsacker’s brengen een bedrag in van 70.629 florijnen, een sol, drie deniers, zilveren Brabants geld of 6.539,30 nederlandse florijnen, voortkomend uit de verkoop van akties op Engeland. In dezelfde afrekening hebben zij een rekening binnen gebracht voor uitgaven van 3.881 florijnen en 9 sols zilveren Brabants of 3.326,19 nederlandse guldens, gemaakt door Maesen op de fondsen van Engeland voor schadeloosstelling op de zorgen, vacaties, kantoorkosten, enz... door de verkoop van deze fondsen! De Verheyen’s beweren dat de van Elsacker’s in natura de titels en akties op Engeland dienen te overhandigen of de intresten sedert 1803; tenminste indien de van Elsacker’s hun niet de waarde vergoeden ten tijde van de maand augustus 1817 met gedorven intresten vanaf 1802 en bovendien vragen zij dat men rekening voorlegt van de intresten sedert het jaar 1802, bovendien vragen de Verheyen’s dat de van Elsacker’s zouden veroordeeld worden om de som van 70.539,37 nederlandse guldens in te brengen als waarde van de akties op Engeland met gedorven intresten sedert 1802. De Verheyen’s baseren zich op het feit dat de van Elsacker’s nooit eigenaars te goeder trouw zijn geweest en dat ze daarom rekening moeten voorleggen van alle vruchtgebruik en intresten. De Verheyen’s vragen in tweede plaats dat de schuldvordering van Maesen zou verworpen worden of tenminste zou verminderd worden tot een half procent. De van Elsacker’s daarentegen beweren dat zij voldoende rekeningen hebben voorgelegd over de fondsen op Engeland volgens de verkoop verricht in 1802 : zij beweren ook dat de Verheyen’s niet gefundeerd zijn in hun vraag naar de intresten van deze fondsen in Engeland sedert 1802. En dat de intresten enkel verschuldigd zijn vanaf 22-11-1811. De van Elsacker’s handhaven de schadeloosstelling van vijf procent aan Maesen ter ene zijde, de Roubens en aanverwanten besluiten anderzijds dat de conclusies van de van Elsacker’s niet ontvankelijk en niet gegrond zijn en verduidelijkt zouden worden in hun verslag. En deze laatsten vragen dat men geen rekening zou houden met de conclusies van de Roubens en aanverwanten. Het Hof sprak zich uit over deze betwisting in een arrest van 09-02-1819, gevonnist tussen de van Elsacker’s / appellanten /, de Verheyen’s, / gedagvaarden /, en de Roubens en aanverwanten, / interveniënten /. De 2e, 3e, 4e, 5e en 7e vraag van dit arrest dienen om de actuele betwistingen toe te lichten. Ziehier deze vragen : 2e Moeten de appellanten / van Elsacker’s / de effekten voorleggen van de bank van Engeland ; 3e in het negatieve geval van deze tweede vraag moet dan volgens de bijkomende vraag van de gedagvaarden / Verheyen / de som in rekening gebracht worden van 66.539,37 nederlandse guldens, komende uit de verkoop van de effekten op Engeland. 4e Moeten aan de gedagvaarden / Verheyen / de intresten toegekend worden van deze som en, zo ja, sedert wanneer. 5e Moet het bedrag van 3.326,99 florijnen,ontleend aan het artikel 22 over de onkosten, verminderd worden tot een provisie van een half procent. 7e Moeten de conclusies van de partij Thonon / de Roubens / aanvaard worden. Ziehier de motivering van deze vragen : aangezien, op de tweede vraag, de akties op de bank van Engeland werden verkocht aan de gangbare waarde in een tijd dat de gedagvaarden / Verheyen / de erfenis van pastoor Uyttenhoorn nog niet hadden betwist en dat de verkoop door alle rechthebbenden blijkt goedgekeurd te zijn. Aangezien, op de derde vraag, de verkoop van genaamde effekten geldig verklaard wordt, is er reden om de bijkomende konklusie van de gedagvaarden / de Verheyen’s / te erkennen. Aangezien, op de vierde vraag, of de appellanten / de van Elsacker’s / kunnen weigeren om de intresten te betalen op de gemelde sommen sedert het jaar 1804, datum van de vraag op het gerecht, daar zij sedert deze tijd, hebben opgehouden deze ter goeder trouw te bezitten en dat de intresten in de plaats komen van het vruchtgebruik van de ontvreemde kapitalen. Aangezien, op de vijfde vraag, Maesen, niet aangesteld als ontvanger van de erfenis, geen uitzonderlijke schadeloosstelling mag vragen en dat een half procent voor hem moet volstaan. Aangezien, op de zevende vraag, dat als de partij Thonon / de Roubens / hun deel niet hebben ontvangen, zij niet verplicht is om te melden, maar dat haar vraag op heden niet kan aanvaard worden daar het bedrag van de vereffening nog niet gekend is. En door de beslissing van haar arrest heeft het Hof in bewaring gehouden de som van 66.539,37 nederlandse florijnen, waarde van de verkoop van de akties op Engeland en het veroordeelde de appellanten / de van Elsacker’s / bij hun ontvangsten te rekenen de intrest van vijf procent van deze som te rekenen vanaf het jaar 1804, tijd van de eerste gerechtelijke vraag; het Hof heeft ook de provisie van de heer Maesen verminderd tot een half procent; tenslotte verklaart het Hof dat er, tot op heden, geen reden is om de conclusies van de partij Thonon / de Roubens / te aanvaarden. Er is tenslotte besproken het resultaat van de rekening af te sluiten volgens het arrest van 09-02-1819. Er is een bedrag, berustend bij de heer Schiffbann, overgebracht als gevolg van het verbeteren van een rekenfout, dat werd vastgesteld op 4.856,85 florijnen. Inkomsten, verschillende obligaties van de erfenis van pastoor Uyttenhoorn zijn in het bezit van dezelfde Schiffbann : de Verheyen’s in hun rekwest van 15-03-1820 hebben gevraagd gemachtigd te worden om de helft te krijgen van de voorwerpen in het bezit van Schiffbann. In een rekwest van 19-06-1820 hebben de van Elsacker’s verklaard de Verheyen’s te machtigen de helft te krijgen van hetgeen in het bezit is van Schiffbann. Op dezelfde 19-06-1820 hebben de van Elsacker’s dit rekwest aan de Roubens en aanverwanten betekend ten einde de afwikkeling van de afrekening gemeenschappelijk te houden. Deze rekwesten bedoelden om de definitieve rekening vast te stellen. In een rekwest van 11-07-1820 hebben de Verheyen’s de helft genomen dat hen toekwam in een overschot van de rekening van 6.547,43 nederlandse guldens, inbegrepen de intresten tot 01-07-1820. Met de erkenning van de juistheid van de rekening volgens de vastgestelde basis door de arresten van het Hof, betekenen de van Elsacker’s aan de Verheyen’s op 22-07-1820, en op dezelfde tijd aan de Roubens en aanverwanten, zodat de afrekening gemeenschappelijk zou blijven, de definitieve afrekening en het slot van de rekening tussen de partijen. Door het arrest van 24-07-1820 neemt het Hof akte van de verklaring van de pleitbezorger der van Elsacker’s over de toestemming van deze conclusies van de pleitbezorger der Verheyen’s, in het bijzijn van Mr Thonon, pleitbezorger van de interveniënten / de Roubens / die verklaart deze conclusies niet te kunnen aanvaarden noch te kunnen weigeren / het zijn de woorden van het arrest. Volgens hetzelfde arrest moesten de van Elsacker’s een inventaris inleveren van de titels en papieren in het bezit van Schiffbann, alsook een verklaring van Schiffbann dat hij de helft van de titels ter beschikking houdt van de Verheyen’s, wat ook gebeurd is. Op 13-10-1821 hebben de interveniënten / de Roubens / een memorie laten betekenen waarin zij beweren dat de van Elsacker’s en aanverwanten hun een bepaalde som schuldig zijn en zij vragen dat het hun toegelaten is om in het bezit van deze som te komen tot voldoening van het bedrag, volgens 12 22sten toekomend aan de van Elsacker’s in de helft van de fondsen en obligaties waarvan Schiffbann in het bezit is. Van hun kant hebben de van Elsacker’s en aanverwanten een rekenfout rechtgezet, die zij begingen toen zij er van uit gingen dat de Roubens en aanverwanten recht hadden op de 10 22sten van de totaliteit der fondsen van Engeland zonder aftrek van provisie, daar waar men in de verdeling die men had gedaan een aftrek had voorzien van vijf procent voor de testamentuitvoerder Maesen. De reden voor deze staat heeft aanleiding gegeven voor het verhoor op 22-10-1821 tijdens dewelke de pleitbezorgers de geschreven conclusies hebben genomen die geschreven staan bij het begin van dit arrest. De pleidooien gingen verder op 28, 29 en werden slechts vandaag beëindigd. Men heeft de conclusies der van Elsacker’s gefundeerd volgens het arrest van 22-07-1811 en men heeft de algemene bepalingen van het testament van pastoor Uyttenhoorn verworpen en opdracht gevend aan de van Elsacker’s rekenschap voor te leggen van de erfenis heeft men, ter gelijker tijd, opdracht gegeven tot de uitvoering van de overeenkomst van 29-09-1803 tussen de van Elsacker’s en de Roubens en aanverwanten met als resultaat, na wegname van de helft der voorwerpen van algemene bepaling, toekomend aan de Verheyen’s, de andere helft en de particuliere bepalingen weerhouden bij arrest van 22-07-1811, verdeeld moesten worden tussen de van Elsacker’s en de Roubens en aanverwanten, op dezelfde manier als voorzien door de overeenkomst, te weten dat de van Elsacker’s de 12 22sten ontvangen en de Roubens de overige 10 22sten. Hierop hebben de van Elsacker’s rekenschap gegeven volgens het arrest van 22-07-1811, zoals het hoorde, en meer bepaald volgens de arresten van 09-02-1819 en 24-07-1820. Dit gaf als resultaat de definitieve afrekening van de rekening, de netto helft van de betrokken voorwerpen voor deze rekening inbegrepen de intresten van de fondsen uit Engeland sedert maart 1804 tot 01-07-1820, een bedrag van 60.547,42 nederlandse florijnen, en dat de 10 22sten van deze som, toekomend aan de Roubens en aanverwanten, bedraagt 27.521,58 nederlandse guldens. Hierop, niettegenstaande de van Elsacker’s de totaliteit van de fondsen uit Engeland met de intresten sedert 1804 hebben in rekening gebracht, inden de Roubens en aanverwanten een deel van deze fondsen; het geïnde bedrag door deze laatsten uit de verkoop van de fondsen uit Engeland bedraagt 28.732,81 nederlandse florijnen; hiervan moet een bedrag van 10 22sten der particuliere legaten afgetrokken worden, die een totaal geven van 371,28 nederlandse guldens en voor de 10 22sten de som van 168,77 nederlandse guldens; na aftrek van deze som blijft de som over van 28.564,14 nederlandse guldens, die tesamen met de intresten van maart 1804 tot 01-07-1820 een totaal geven van 51.891,40 nederlandse guldens en dat, na aftrek van deze laatste som, een definitief bedrag toekomt aan de Roubens en aanverwanten van 24.369,82 nederlandse guldens. Op al wat de van Elsacker’s moesten in rekening brengen op de totaliteit van de fondsen uit Engeland sedert maart 1804 tot 01-07-1820 en dienden te betalen aan de Verheyen’s, worden de Roubens en aanverwanten eveneens schuldig bevonden voor dezelfde intresten die zij inden uit de fondsen uit Engeland; dat de intresten in rekening gebracht door de van Elsacker’s en die zij moesten betalen aan de Verheyen’s, voor de helft die hen toekomt, een kapitaal vormt in handen van de van Elsacker’s, volgens het principe dat deze intresten belang hadden voor hen die moesten betalen naar verhouding van de fondsen uit Engeland, vóór de verkoop, zijn begrepen in de som die de prijs vormen van de verkoop voor rekening der van Elsacker’s, ook in betrekking tot de rekening van van Eck van Londen van 03-12-1802 waarop de schadeloosstelling van vijf procent werd gevraagd door Maesen voor de liquidatie van de fondsen uit Engeland, die hij heeft afgetrokken tijdens de verdeling met Roubens en aanverwanten in 1803 en die werd verminderd tot een provisie van een half procent door het arrest van 09-02-1819, werd hierdoor vermeld met de intresten van de definitieve afrekening; wat betreft de bewering der Roubens en aanverwanten aangaande dit punt, houdt dit een dubbel gebruik in; wat betreft de schuldvordering van pastoor Uyttenhoorn, andere dan de fondsen uit Engeland en die nog berusten in de handen van Schiffbann van Den Haag en waarvan de van Elsacker’s de intresten hebben geïnd vindt men terug in de afrekening. Wat betreft de kapitalen van pastoor Uyttenhoorn in Denemarken en in Saksen, deze werden hem uitbetaald tijdens zijn leven en zijn dus niet terug te vinden in de erfenis. Aangaande de huizen die pastoor Uyttenhoorn heeft verkocht per notariele akte van 29-09-1797 en die hij had nagelaten aan Carolina van Elsacker, hierdoor zijn deze legaten nietig geworden. De Roubens en aanverwanten tenslotte vinden dat zij, door de helft die werd toegekend aan de Verheyen’s, dat zij meer hebben ontvangen dan hen toekwam uit de erfenis van pastoor Uyttenhoorn en de van Elsacker’s vonden dat zij minder kregen wegens de betalingen die zij moesten doen aan de Verheyen’s. De van Elsacker’s hebben het recht op te vorderen wat zij minder ontvingen en in geval van onvoldoende moeten zij schadeloos gesteld worden. Wat betreft de onkosten gemaakt vóór het arrest van 22-07-1811 en voor zover vernoemd in de overeenkomst van 29-09-1803 zullen deze kosten gemeenschappelijk gedragen worden. De bijkomende conclusies volgens artikel 1961 van het burgerlijk wetboek. De conclusies der Roubens en aanverwanten zijn ontvankelijk in zo ver de interveniënten / de Roubens / enkel recht hadden op één helft van de erfenis en volgens de overeenkomst van 29-09-1803 en volgens het artikel 856 van het burgerlijk wetboek en de wet 20 van de code “de collationibus”; wat betreft het arrest van 22-07-1811 werd aan de appellanten / de van Elsacker’s / en de interveniënten / de Roubens / bevolen hun overeenkomst uit te voeren; wat betreft het arrest van 09-02-1819 werd de som van 66.539,37 nederlandse gulden in bewaring gehouden als het bedrag komend van de akties verkocht door de appellanten / de van Elsacker’s / op Engeland en waarvoor Carolina van Elsacker bevolen werd haar goedkeuring te geven door dit arrest. Wat betreft de 10 22sten van dit bedrag, in hoofdzaak toebehorend aan de interveniënten / de Roubens /, is dit vastgesteld op 30.245,16 nederlandse guldens en dit heeft een intrest opgebracht sedert de dood van pastoor Uyttenhoorn tot de betaling ervan, dat niettegenstaande de foutieve verklaring van Maesen, zij slechts 28.732,75 nederlandse guldens ontvingen of 33.521 florijnen 10 sols Brabants als deel uitmakend van het aan hen verschuldigde bedrag in deze fondsen en intresten terwijl er een overschot bestond van 1.512,96 florijnen hoofdzakelijk om te voldoen aan hun deel en dat intrest moest opbrengen tot op vandaag; wat betreft de interveniënten / de Roubens / en hun recht op 10 22sten van de particuliere legaten volgens artikel drie uit de rekening, zonder voorbehoud in dezelfde hoeveelheid van de andere roerende en onroerende goederen die deel uitmaakten van de legaten; wat betreft Schiffbann, aangesteld door de appellanten / de van Elsacker’s /, moet hij gedwongen worden door hen en door het gerecht tegen eenvoudig kwijtschrift van de interveniënten / de Roubens / de 10 22sten te storten van de sommen die hij ontving uit de verkoop van de verschillende titels en obligaties, als ook de titels voor te leggen of de wettelijke verrichtingen aan de interveniënten / de Roubens / en de gedagvaarden / de Verheyen’s /, die elkaar hierover moeten verstaan, en dat de genoemde appellanten / de van Elsacker’s / schuldenaars waren van een behoorlijk bedrag dat hierboven is bepaald. Het is terecht dat de appellanten / de van Elsacker’s / werden veroordeeld tot betaling en dat de interveniënten / de Roubens / in het bezit werden gesteld van de 10 22sten uit de genoemde fondsen, titels en obligaties, tot volledige betaling. Waarop Mr De Lantremange, eerste advokaat generaal, het Hof, na te hebben beraadslaagd het volgend arrest heeft geveld : Is er volgens het recht mogelijkheid, op dit moment, definitieve uitspraak te doen over de conclusies der verschillende partijen. In het negatieve geval, is er reden 2e voorafgaand een liquidatie te bevelen voor een commissaris raadsman en enkele punten vast te stellen die als regel zullen dienen voor deze liquidatie. Aangezien op de eerste vraag het, tot op heden, onmogelijk blijkt het bedrag vast te stellen van het deel dat elk der partijen moet hebben van de erfenis van pastoor Uyttenhoorn, volgens de overeenkomst van 29-09-1803, en daar dit afhankelijk is van een vereffening van wat elk van hen heeft ontvangen of uitgegeven. Aangezien op de tweede vraag, om een vereffening op te stellen, het gepast is om een commissaris raadsman aan te stellen, voor dewelke de partijen de vaste basis dienen vast te stellen voor deze vereffening. Aangezien, wat betreft het steeds terugeisen van een som van 427,68 florijnen door de partij Brixhe / de van Elsacker’s /, voor de 10 22sten van de kosten gemaakt tot 22-07-1811, deze terugeising niet gegrond is, daar het arrest van deze datum zich hierover reeds uitgesproken heeft, want dat de kosten hiervan in groten dele werden gemaakt door de fout van hen die deze nu willen terugeisen. Aangezien door het arrest van 09-02-1819 werd bevolen aan Carolina van Elsacker om zonder uitstel te voldoen en dat zij zich niet heeft gehouden aan het proces-verbaal van de vrederechter, en dat zij zich heeft onttrokken aan haar bevestiging onder ede. Aangezien de appellanten / de van Elsacker’s / niet protesteren op het feit dat zij rekenschap moeten afleggen aan de partij Thonon / de Roubens / van alles wat zij hebben ontvangen van de particuliere legaten, nagelaten door de pastoor Uyttenhoorn, waarvan er verscheidene nietig waren geworden door maatregelen die hij nog tijdens zijn leven had genomen. Aangezien het juist is, zoals de appellanten / de van Elsacker’s / beweren, dat iedereen onder ede heeft verklaard wat zij naar waarheid hebben ontvangen uit de legaten. Aangezien, voor wat betreft de ontvangsten uit de schuldvordering van Engeland sedert 29-05-1798 tot 29-09-1803, deze vraag niet ontvankelijk is omdat de intresten reeds inbegrepen zijn in het deel dat de partij Thonon / de Roubens / heeft ontvangen in de overeenkomst van 03-10-1803. Aangezien de intresten van vijf procent, die werden toegekend aan de Verheyen’s sedert 1804 uit de fondsen van Engeland, werden beschouwd als geïnde winst dienen deze proportioneel terugbetaald te worden. Aangezien het juist is dat de appellanten / de van Elsacker’s / wederkerig de intresten van vijf procent aan de partij Thonon / de Roubens / betalen voor de bedragen die zij kregen van de erfenis, inbegrepen de bedragen van de particuliere legaten, te beginnen vanaf de ontvangst en met aftrek van de kosten door hen wettelijk gemaakt OM DEZE REDENEN Beveelt het Hof, alvorens definitief een uitspraak te doen over de conclusies van de betrokken partijen, om in verrekening en in vereffening te gaan voor Mr. Fabry, welke hiertoe werd aangesteld, verklaart de partij Brixhe / de van Elsacker’s / niet ontvankelijk om een rekening in te brengen van 427,68 florijnen met betrekking tot de kosten gemaakt tot 22-07-1811, beveelt aan Carolina van Elsacker onder ede te voldoen aan de voorgaande ordonnanties, beveelt aan de appellanten / de van Elsacker’s / individueel en onder ede te verklaren voor de vrederechter van hun woonplaats wat zij in werkelijkheid hebben ontvangen uit de particuliere legaten aan hen overgemaakt uit de erfenis van pastoor Uyttenhoorn, verklaart tevens dat zij enkel de particuliere legaten dienen bekend te maken die zij werkelijk ontvangen hebben : verklaart de partij Thonon / de Roubens / niet ontvankelijk om de intresten uit de schuldvorderingen van Engeland op te eisen van 29-05-1798 tot 27-09-1803, verklaart dat de partij Thonon / de Roubens / moet bijdragen tot de terugbetaling van de vijf procent der gedorven winsten aan de Verheyen’s ; verklaart dat de appellanten / de van Elsacker’s / rekenschap moeten afleggen aan de partij Thonon / de Roubens / omtrent de intresten van vijf procent, naargelang de door hen ontvangen bedragen en van de door hen ontvangen particuliere legaten en dit vanaf de datum van de ontvangst ervan en met aftrek van de wettelijke kosten. Gedaan en uitgesproken in openbare zitting van woensdag 30 januari 1822, in de tegenwoordigheid van M M Dandrimont, eerste voorzitter, Fabry, Crombet, Loop, Spiroux, Wacken, de Frausset, raadsheren, de Lantremange, eerste advokaat generaal en The. Mottart, hoofd-griffier. Berichten en bevelen aan alle deurwaarders met het verzoek het huidige arrest uit te voeren, aan onze procureurs-generaal en aan onze procureurs bij de gerechtshoven van eerste aanleg hieraan de hand te houden, aan alle commandanten en officieren van de openbare macht hieraan bijstand te verlenen, wanneer zij hiertoe wettelijk worden verzocht. Ten getuige hiervan werd dit arrest getekend door de voorzitter en de griffier. Voor eensluidende uitvoering. Voor de hoofdgriffier van het Hof / getekend / Derkenne, h.griffier Geënregistreerd te Luik de 12 maart 1822, fo 183 C4. Ontvangen voor registratie drie franken, griffiekosten 94 franken en bijdrage 24 frank 25 centimen, totaal 57 florijnen, 27½ centen / getekend / Conrad de Harlez Voor eensluidend afschrift Brixhe |