versie 14 januari 2024 |
Verhalende geschiedenis bij parenteel 's-Gravenhage: Generaal Majoor van der Eem houdt een toespraak |
Christiaan Willem is militair in het leger in Nederlands Oost Indië. Vele advertenties onder andere in het Vaderland geven hiervan blijk. In 1949 houdt Generaal Majoor van der Eem een toespraak voor de jubilerende Militaire Luchtmacht: Het 35 jarig jubileum van de Militaire Luchtmacht in 1949. |
Het betreft hier een ingekort verhaal uit de krant van 3 juli 1949. |
Op Zondagmorgen 2 juli 1949 werd het 35 jarige bestaan van de ML gevierd. En wel op Andir, het vliegveld bij Bandoeng. De krant reageerde heel enthousiast met grote koppen: Parachutisten daalden neer op Andir, en Crazy Bill op zijn best. Iedereen had dit moeten zien, niet alleen om de militaire waarde van deze show, maar om te zien en te erkennen dat geen natie ter wereld het beter zou kunnen doen dan Nederland het doet. Dergelijke zinnen komen nu na 50 jaar een beetje vreemd over. Een andere zin uit die krant klinkt beter: Enthousiasme en offervaardigheid zijn de fundamenten van de Militaire Luchtmacht zei Generaal Majoor Van der Eem. |
De belangstelling voor de demonstratie op Andir was enorm. Een groot aantal autoriteiten was aanwezig, o.001. de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, Generaal Majoor Buurman van Vreeden, Generaal Majoor Engles, Sultan Hamid II en Generaal Majoor Simons. De Pipercubs vlogen voor, gevolgd door de B-25’s en de P-51’s, Mustangs en Spitfires. Met een snelheid van 200 mijl daverden de toestellen op geringe hoogte voorbij. Adembenemend waren de stunts van kapitein-vlieger Corsmit met zijn Pipercub. Dat kapitein Winckel zijn bijnaam "Crazy Bill" niet zomaar gekregen heeft bewees hij door met een bommenwerper op zeer lage hoogte, beide motoren op non-actief, in de vaanstand, over te vliegen. Het was doodstil toen het grote toestel vlak boven de grond voorbij suizde. Leerlingen van de vliegschool demonstreerden in formatie een slow roll. Na de pauze werd bommen-werpen gedemonstreerd met o.001. een Japans vliegtuig als doel. Het 18e Squadron leverde weer een uitstekende prestatie. Daarna kwamen de parachutisten, eerst personeel, toen materiaal. Een defile van alle gevechtsvliegtuigen was een waardig slot van het vliegfestijn. |
Op 31-01-1950 schrijft de Hoge commissaris te Djakarta (Hirschfeld) aan minister president Drees een alarmerend bericht. Hoge commissaris te Djakarta (Hirschfeld) aan minister-president (Drees), 30 jan. 1950. 'Mede bestemd voor Stikker, Götzen en Schokking' Op 28 Januari zond Buurman mij een rapport van Van Langen over de consequenties van een eventueel optreden van onder Nederlands bevel staande troepen tegen de APRA. Dit rapport is 27 Januari gedateerd. Buurman verklaarde dat het standpunt en de uiteenzetting van Van Langen inzake deze zeer delicate aangelegenheid zijn volledige instemming heeft en door hem volkomen wordt onderschreven. Buurman verzocht mij dit standpunt aan de Regering bekend te willen stellen met het verzoek hiermede in voorkomende gevallen rekening te houden. Het rapport luidt:
Naar aanleiding van het rapport van Van Langen had ik op 29 dezer een uitvoerig gesprek, waaraan behalve Buurman en Van Langen ook deelnamen Moorman, Kist en Generaal-Majoor Van der Eem. Bij deze bespreking is duidelijk gebleken, dat de Legerleiding rekening houdt met dienstweigering bij KNIL en met sabotage bij KL, indien bevel zou worden gegeven gewapender hand op te treden tegen de APRA. Dit geldt onder de omstandigheden derhalve niet indien bijvoorbeeld zou moeten worden opgetreden tegen DI of bende als Bambu Runtjing. De hier geschetste moeilijkheden betreffen niet alleen de minderen, maar stellig ook een deel der officieren. Dit bleek b.v. duidelijk bij het invliegen in Bandung van RIS-militairen door de Nederlandse Luchtmacht. Van der Eem heeft persoonlijk moeten interveniëren om de vluchten te doen plaatsvinden. Bij aankomst op Andir werden de Nederlandse piloten door hun daar aanwezige collega's allesbehalve hartelijk ontvangen. In de bespreking heb ik dus allereerst getracht de betekenis van het rapport van Van Langen zo goed mogelijk te analyseren. Daarna heb ik gesteld, dat de in het rapport genoemde consequenties niet aanvaardbaar zijn. Optreden tegen APRA kan o.m. gewenst zijn, omdat de veiligheid van Nederlanders in Indonesië door dit optreden direct of indirect in gevaar gebracht kan worden. Aan subalternen kan niet ter beoordeling worden gelaten door welke motieven de Regering of de Legerleiding zich heeft laten leiden wanneer bevel tot optreden gegeven wordt. Zeker is het niet aan subalternen om te beoordelen wanneer de veiligheid van Nederlanders in gevaar is. De legerleiding is het met deze stelling geheel eens. Niettemin acht zij zich verplicht op de gevaren te wijzen. Het spreekt vanzelf, dat bijstand aan RIS alleen overwogen kan worden, indien deze uitdrukkelijk gevraagd wordt. Deze kan bovendien zeer verschillende vormen aannemen, waarbij de legerleiding terecht in de allereerste plaats denkt aan niet-operationeel optreden, waarbij taken van secondaire aard zullen worden vervuld. Dezer dagen werd b.v. in Bandung op verzoek van de RIS de bewaking van het krachtstation overgenomen. Door hulp in verschillende vorm kan de positie van RIS sterker gemaakt worden, waardoor operationeel optreden geheel aan haar zou kunnen worden overgelaten. Intussen zou een noodtoestand kunnen ontstaan waardoor operationeel optreden van Nederlandse zijde noodzakelijk zou kunnen worden. Ook daarvoor waarschuwt de Legerleiding hetgeen zij met mij betreurt. Hoewel tegen het desertiegevaar krachtig wordt opgetreden zo voelde de Legerleiding zich op dit punt nog steeds niet 100 procent zeker. In dit verband overweegt Buurman nog eens een radiotoespraak tot de Nederlandse strijdkrachten te houden. Naar mijn mening dient rekening gehouden te worden met de psyche van de troep, doch anderzijds dient deze te beseffen, dat onder alle omstandigheden gehoorzaamheid wordt geëist. In het belang van de Nederlandse bevolking acht ik het absoluut noodzakelijk, dat desgevraagd medewerking wordt verleend om te voorkomen, dat ongeregelde benden grote steden binnenrukken. In een dergelijke situatie zal dus actief verdedigend moeten worden opgetreden. Ik wijs op het belang om grote steden onder dergelijke omstandigheden te beschermen, omdat dit de RIS het gevoel zal geven, dat catastrophen voor haar zullen worden voorkomen, terwijl voor de Legerleiding het gevaar aan alle mogelijke acties in het binnenland te moeten deelnemen uitgeschakeld wordt. De bescherming van grote steden heeft ook het voordeel, dat daardoor aan de Indonesiërs een argument voor agitatie tegen Europeanen in het algemeen zal worden ontnomen. Bij de beoordeling van dit vraagstuk moet stellig rekening worden gehouden met de verachting, die bij de Nederlandse en KNIL-troepen bestaat voor TRIS. Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat de RIS een onzeker beleid voert ten aanzien van de overname van KNIL-eenheden, waarbij het punt van de voorwaarden nog steeds een grote rol speelt. Oplossing van dit probleem vereist het grootste geduld, omdat er anders bijna geen vooruitzicht bestaat KNIL op geordende wijze aan RIS over te dragen. Onder de gegeven omstandigheden is mijn conclusie, dat inderdaad het uiterste gedaan moet worden om te voorkomen, dat Nederlandse strijdkrachten actief zullen moeten strijden tegen de APRA, doch anderzijds acht ik het onvermijdelijk, dat in een noodsituatie van Nederlandse zijde actief verdedigend zal moeten worden opgetreden om te voorkomen, dat ongeregelde benden de grote steden voor langere of kortere tijd zullen bezetten. Buurman en Van Langen kunnen zich met het bovenstaande verenigen. |