versie 26 augustus 2019 |
Onderstaande samenvatting van de geschiedenis van het hertogdom Brabant is opgesteld door Herman van Elsacker |
![]() |
In 57 voor Chr. betraden de legioenen van Gaius Julius Caesar de grond van het huidige Belgie en versloegen de daar wonende stammen. Zelf heeft Caesar enkele jaren later daarover verslag uitgebracht in zijn "de Bello Gallico". In dat jaar eindigde de prehistorie der Nederlanden. Tijdens de Romeinse periode vormde de Rijn een sterkverdedigde grens, met verscheidene duizenden soldaten, gelegerd in forten. Ten noorden van deze rivier moest een stuk land onbewoond blijven. In Zuid-Limburg, in Wallonie en het Zuiden van Brabant en in Belgisch-Limburg was het land overdekt met "villa’s", grote boerderijen waarin de geromaniseerde bewoners, in vrij grote luxe, met slaven het land bebouwden. In de rivierstreken lagen nederzettingen van Germanen. Overigens vertoonden de Germaanse stammen alle kenmerken van een primitieve landbouwmaatschappij, waar de krijgsdienst in hoog aanzien stond. Het land was ingedeeld in "pagi" of gouwen. Aan één van deze gouwen – Bracbant – zou het latere hertogdom zijn naam ontlenen. Na de bekering van Clovis zijn in het huidige Belgie enkele nieuwe bisdommen opgericht. Daar is het christendom grotendeels door predikers uit Gallie verkondigd. Bij de Friezen werd dit gedaan door monniken uit Engeland, die evenwel nauw samenwerkten met de Frankische machthebbers uit het Zuiden. De naam Franken duikt voor het eerst op in de 3e eeuw na Chr. In deze 3e eeuw plunderen zij enkele malen Gallie, maar zij worden telkens weggejaagd. Tegen het jaar 700 heeft in het Frankische gebied ten Zuiden van de grote rivieren de christianisering grote vorderingen gemaakt met de steun van de Frankische machthebbers. Maar ten Noorden daarvan is de bevolking nog haast zonder uitzondering heidens. De missionisering komt hier op gang door Angelsaksische monniken, die van de Ierse monniken de gewoonte hebben overgenomen om het geloof in verre landen te gaan prediken. Na de verdeling van het Frankische Rijk in de 9e eeuw hoorde Brabant tot het Midden-Rijk en wel tot het noordelijkste deel ervan, Lotharingen. Dit gebied werd een twistappel tussen Oost- en West-Frankenland, waarbij het uiteindelijk aan Oost-Frankenland – sinds 962 het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie – kwam. Het gezag van de Duitse koningen/keizers was door deze strijd nominaal geworden in deze gebieden en de plaatselijke grote heren hadden zich praktisch zelfstandig gemaakt. Tot deze groten behoorde ook Lambrecht I, graaf van Leuven, die door huwelijk en veroveringen de basis zou leggen voor het latere hertogdom. |
Graven van Leuven, later Hertogen van Brabant |
1003-1015 | Lambrecht I van Leuven |
1015-1038 | Hendrik I |
1038-1041 | Otto |
1041-1068 | Lambrecht II |
1063-1079 | Hendrik II |
1079-1095 | Hendrik III |
1095-1139 | Godfried I: sinds 1106 hertog |
1139-1142 | Godfried II |
1142-1190 | Godfried III |
1190-1235 | Hendrik I |
1235-1248 | Hendrik II |
1248-1261 | Hendrik III |
1261-1267 | Hendrik IV |
1267-1294 | Jan I |
1294-1312 | Jan II |
1312-1355 | Jan III |
1355-1406 | Johanna van Brabant |
1406-1415 | Anton van Bourgondie |
1415-1427 | Jan IV |
1427-1430 | Filips van St Pol |
daarna komt Brabant aan de hoofdlijn der Bourgondiers |
Rond 1030 besloeg het graafschap Leuven het gebied tussen de rivieren Dender, Rupel, Dijle, Demer en Gete. Het kwam onder de heerschappij van de graven van Leuven, die van de 10e tot de 12e eeuw, belangrijke gebieden aan hun domein toevoegden: o.m. het graafschap Ukkel-Brussel, de abdijen Nijvel en Gembloers, de mark Antwerpen, het domein Orthen ( het latere ‘s Hertogenbosch), en zich sinds ca. 1100 hertogen van Brabant noemden. De graven van Leuven werden in 1106 markgraven van Antwerpen en in 1150 hertogen van Lotharingen (de hertogelijke titel bleef bewaard). Onder de regering van hertog Hendrik I en die van Jan I, de dichter-hertog, nam de Brabantse expantie grote vormen aan. Ten gevolge van de verovering van Maastricht (1204), het graafschap Daelhem (1244) en het hertogdom Limburg (slag bij Woeringen, 1288) beheersten zij de grote handelsweg Brugge-Keulen; ook beschikten zij over een zeehaven (Antwerpen). De slag van Woeringen in 1288 was eigenlijk een gewone burentwist tussen de hertogen van Brabant en Limburg. Het rijksgebied Limburg werd gewoon gevoegd bij dat andere rijksgebied Brabant, met andere woorden bij het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie. De hertogen van Brabant brachten voor hun bezittingen leenhulde aan de koningen van Duitsland, zowel vóór als na de slag van Woeringen. Hierdoor behielden zij de band met Duitsland. Nochtans zou bij een weigering om de leenhulde te brengen de koning van Duitsland moeilijk een leger op de been hebben kunnen brengen om de hertogen van Brabant tot de orde te roepen. De leenhulde van de hertogen van Brabant was er dus een uit vrije wil. Zij waren als hertogen van Lotharingen, Brabant en Limburg lid van de rijksvorstenstand. Zij mochten deel nemen aan de rijksdagen, de hofgerichten, de belening van rijksvorsten, de aanstelling van nieuwe rijksvorsten en bij de konings- en keizerskroningen. Documenten en briefwisselingen illustreren het aanzien en de invloed van de hertog van Brabant in het rijksverband. Een fraai voorbeeld hiervan is de brief die Lodewijk van Beieren, koning van Duitsland (men moest eerst koning gekroond zijn alvorens men tot keizer kon gekozen worden) in 1327 van uit Innsbruck (de toenmalige zetel van het rijk) schreef aan Jan III van Brabant vooraleer hij naar Italie vertrok om zich daar tot keizer te laten kronen. Uit deze brief blijkt dat Jan III hem zou aangeraden hebben naar Trente te gaan en zich daar met zijn leenmannen te beraden over deze reis. De koning heeft deze raad opgevolgd en aan Jan III gevraagd er bij de graaf van Henegouwen en bij de aartsbisschop van Trier (een van de zeven keurvorsten) op aan te dringen mee te komen. De hertogen van Brabant zijn ook herhaaldelijk betrokken bij de besprekingen die de konings- en keizerskeuzen voorafgingen. Het is duidelijk dat de hertogen van Brabant duitse prinsen waren en ook als dusdanig behandeld werden. Tot één van de traditionele Brabantse oogmerken behoorde ook een eendrachtige samenwerking tussen hertog en onderdanen. In deze samenwerking past het in 1312 uitgevaardigde Charter van Kortenberg en de Blijde Inkomste van 1356. Hiermede was de constitutionele relatie tussen hertog en de (vertegenwoordigers van de drie) standen vastgelegd, waarbij rechten en plichten nauwkeurig waren omschreven en waarin ook de kiem lag van het latere verzet tegen de centralisatiepolitiek van de Bourgondiers en de Habsburgers. Mechelen en Antwerpen waren tussen 1356 en 1405 in het bezit van het graafschap Vlaanderen. In 1406 volgde Anton van Bourgondië hertogin Johanna op bij de dood van diens zoon Filips van St-Pol (1430) kwam het hertogdom aan Filips de Goede van Bourgondië. In de Bourgondische en Habsburgse Nederlanden nam Brabant allengs de centrale positie in ten nadele van Vlaanderen. In de 16e eeuw deelde het hertogdom in de geweldige opbloei van Antwerpen. De handel bracht welstand in de havensteden Antwerpen en Bergen op Zoom. Welvarende steden (dankzij de weefindustrie) werden Breda, ‘s Hertogenbosch, Leuven, Brussel, Tienen, Lier, Geldenaken, Nijvel, Diest, Zoutleeuw en Aarschot. Het land werd in vier kwartieren verdeeld, die in de Staten van Brabant vertegenwoordigd waren door de hoofdsteden Antwerpen, Leuven, Brussel en ‘s Hertogenbosch. De hoofdplaats van het hertogdom was Leuven. De bijeenkomst van de "Parlementen" gebeurde te Kortenberg waar ook de charters werden verleend. Pas met de regering van de Bourgondiers werd het hof naar Brussel verplaatst. De vestiging van het (franse) Bourgondische Hof luidde de verfransing van Brussel in. Belangrijk is ook dat in het Brabantse land de machtige abdijen van de Norbertijnen (Antwerpen, Averbode, Tongerlo, Heverlee en Grimbergen) en van de Cisterciënzers (Villers en St Bernards te Hemiksem) en de Benedictijnenabdij van Affligem waren gevestigd. Sinds de middeleeuwen werd in het hertogdom van Brabant een taalregeling doorgevoerd. Frans was de voertaal in Waals-Brabant (Nijvel en Gembloers) en Diets (of Nederduits) werd in de overige gewesten gesproken. |
Bourgondische hertogen en hun opvolgers |
1384-1404 | Filips de Stoute |
1404-1419 | Jan zonder Vrees |
1419-1467 | Filips de Goede |
1467-1477 | Karel de Stoute |
1477-1482 | Maria en Maximiliaan |
Onder de Spaanse Habsburgers |
1482-1506 | Filips de Schone |
1482-1494 | Maximiliaan regent |
1506-1555 | Karel V |
1506-1515 | Maximiliaan regent |
1555-1598 | Filips II (1581 afzwering in het Noorden) |
1598-1621 | Albrecht en Isabella |
1621-1665 | Filips IV |
1665-1700 | Karel II |
1700-1713 | Filips V van Bourbon |
onder de Oostenrijkse Habsburgers |
1713-1740 | Karel VI van Habsburg |
1740-1780 | Maria Theresia |
1780-1790 | Jozef II |
1790-1792 | Leopold II |
1792-1794 | Frans II |
(verovering door Frankrijk) Bourgondiers |
Onder Bourgondie (1430-1482) |
Vanaf 1430 raakte het hertogdom Brabant onder het gezag van de hertogen van Bourgondie. Die vorsten regeerden ook over andere vorstendommen : Holland, Vlaanderen, Namen, Henegouwen en Luxemburg. De Bourgondische hertogen hadden eigenlijk geen vaste hoofdstad, maar reisden regelmatig van de ene residentie naar de andere. Filips de Goede verdeelde zijn tijd tussen Rijsel, Atrecht, Brugge, Brussel en Dijon. De hertogelijke Raad vergaderde echter in Brussel en ook de Rekenkamer was daar gevestigd. Na zijn dood gaf zijn zoon, Karel de Stoute, de voorkeur aan Mechelen. Karels dochter, Maria van Bourgondie, vertoefde meestal in Brugge, terwijl de regentes Margaretha van Oostenrijk opnieuw in Mechelen verbleef. Pas onder de regering van Karel V zou Brussel de hoofdstad van de Nederlanden worden. De Bourgondische Hertogen streefden naar centralisering en gelijkschakeling. Toch moesten zij terdege rekening houden met het zelfstandigheidsgevoel van de verschillende territoria. Dit goldt zeker voor het hertogdom Brabant. De Brabanders waren slechts bereid het gezag van vreemde vorsten te aanvaarden nadat zij hadden beloofd de brabantse privileges te zullen eerbiedigen. |
Onder de Spaanse Habsburgers (1482-1713) |
Na het uitsterven van de bourgondische dynastie kwamen de Nederlanden onder het bewind van de spaanse Habsburgers. Tijdens de regering van keizer Karel V was het Habsburgse Rijk een rijk waarin de zon nooit onderging. In 1516, na de dood van zijn grootvader van moederskant, Ferdinand van Aragon, werd Karel koning van Spanje en afhankelijke gebieden (zoals Napels en de kolonies in de overzeese gebieden). In 1519 na het afsterven van Maximiliaan van Oostenrijk, zijn grootvader van vaderszijde, verwierf Karel de habsburgse erflanden. Karel zelf werd in 1530 koning van Italie en keizer. Meer nog dan de Bourgondiers hebben de Habsburgers hun gezag geconsolideerd via nieuwe bestuursorganen. De steden verloren veel van hun macht en zelfstandigheid. Herhaaldelijk kwam het tot wrijvingen. Maar uiteindelijk bleek het centrale gezag sterker dan de stedelijke autonomie. Reeds bij het begin van de 16e eeuw drong de Hervorming vanuit Duitsland (Luther) en vanuit Frankrijk (Calvijn) de Nederlanden binnen. Karel V en zijn zoon Filips II traden hardhandig op tegen de nieuwe leer. De bloedige repressie dwong heel wat protestanten uit te wijken. Toen op de koop toe een nieuwe belasting werd geheven brak in heel de Nederlanden een opstand los. Koning Filips II wou met alle middelen het oproer onderdrukken. Op 10-03-1585 moest Brussel capituleren gevolgd op 07-12-1585 door Antwerpen. De noordelijke provincies, die veilig lagen achter de grote rivieren konden door Spanje echter niet worden heroverd. Aanvankelijk speelde Brabant, als kernland, de voornaamste rol. Door min of meer toevallige omstandigheden zou Holland het voortouw nemen en kwam Brabant steeds meer knel te zitten tyssen Noord en Zuid, Calvinisme en Spaanse troepen, Unie van Utrecht en Unie van Atrecht. Bij dit tijdperk hebben twee kernproblemen de aandacht bezig gehouden. Ten eerste de vraag of de opstand een conservatieve dan wel een moderne beweging was. Haast alle historici erkennen tegenwoordig dat de edelen en regenten vochten voor het behoud van de middeleeuwse vrijheden tegen de tendensen van de moderne staat en dat de calvinisten geen godsdienstvrijheid toestonden als zij zelf de macht hadden en dus evenmin modern waren. Het tweede probleem is de oorzaak van de scheiding van Noord en Zuid. Sinds prof. Geyl zijn vele historici tot het inzicht gekomen dat de opstand geenszins uitsluitend een Noordelijke aangelegenheid was, maar dat het zwaartepunt vóór 1572 en zeker van 1576-1579 juist in het Zuiden lag; dat echter de veroveringen van de hertog van Parma na 1578 het gebied der opstandelingen hebben beperkt tot de streek ten Noorden van de grote rivieren en dat zo de onafhankelijke republiek der 7 Verenigde Nederlanden is gegroeid, terwijl de Zuidelijke Nederlanden weer onder de gehoorzaamheid aan de Spaanse koning gedwongen werd. De hertog van Parma was echter zowel een uitstekend veldheer als een goed diplomaat. Bij het begin van zijn landvoogdij beheerste Parma slechts Luxemburg, Namen, Limburg en een deel van Brabant. Zijn leger bevond zich in een moeilijke positie in de buurt van Namen en werd daar min of meer belegerd door de talrijker troepen van de Staten-Generaal. Maar haast onmiddellijk behaalde hij diplomatieke en militaire successen. Daarbij werd hij ook gesteund door het feit dat de pausen de Nederlandse opstand herhaaldelijk veroordeeld hebben. Het zijn toevallige, geografische factoren geweest die tenslotte de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (en niet der Zeventien Nederlanden) hebben doen ontstaan. Opmerkelijk is de opbloei in het Noorden, met name van Amsterdam, geweest. Deze opbloei is gedeeltelijk te danken aan de immigratie van vele Zuid-Nederlanders na 1585 en van enkele Portugese Joden, nadat Filips II in 1580 hun land had ingenomen. Een afdoende verklaring voor de opbloei van het Noorden is dit niet, omdat een groot aantal Zuidnederlandse emigranten aanvankelijk naar elders trokken en pas later, gelokt door de grote bloei van de Noordelijke Nederlanden, hierheen kwamen. Natuurlijk werd die bloei bevorderd door de vele internationale contacten die de uitgeweken Antwerpse kooplui onderhielden met hun voormalige stadsgenoten die zich over heel Europa gevestigd hadden. De Noordelijke Nederlanden vormden een echt stedenland en met de belangen van het platteland werd geen rekening gehouden. Speciaal in deze periode hebben de boeren veel te lijden gehad van het rondtrekkend krijgsvolk. |
Landvoogden en Gouverneurs-Generaal in de Nederlanden |
1506-1530 | Margaretha van Savoye |
1531-1555 | Maria van Hongarije |
1555-1556 | Emmanuel Philibert van Savoye |
1559-1567 | Margaretha van Parma |
1567-1573 | Ferdinand, hertog van Alva |
1573-1576 | Luis de Requesens |
1576-1578 | Don Juan van Oostenrijk |
1577-1578 | Aartshertog Mathias van Oostenrijk (namens Staten-Generaal) |
1578-1584 | Frans, hertog van Anjou |
1578-1592 | Alexander Farnese, hertog van Parma |
1592-1594 | Peter Ernest, graaf van Mansfield |
1594-1595 | Aartshertog Ernest van Oostenrijk |
1595 | Pedro, graaf van Fuentes |
1595-1598 | Aartshertog Albrecht van Oostenrijk (landvoogd) |
1621-1633 | Aartshertogin Isabella (als landvoogd) |
1634-1641 | Don Ferdinand, kardinaal-infant van Spanje |
1641-1644 | Francisco de Mello |
1644-1647 | Manuel van Castel Rodrigo |
1647-1656 | Aartshertog Leopold van Oostenrijk |
1656-1659 | Don Juan van Oostenrijk |
1659-1664 | Luis van Caracana |
1664-1668 | Francisco van Castel-Rodrigo |
1668-1670 | Inigo van Frias |
1670-1675 | Juan van Monterey |
1675-1680 | Carlos van Villa-Hermosa |
1680-1682 | Alexander Farnese, hertog van Parma |
1682-1685 | Hendrik Otto van Grana |
1685-1692 | Francisco van Castanaga |
1692-1713 | Maximiliaan Emmanuel van Beieren |
1714-1716 | Jozef von Königsegg, gevolmachtigd minister |
1716-1724 | Eugenius van Savoye |
1724-1741 | Aartshertogin Maria-Elisabeth |
1741-1780 | Karel van Lotharingen |
1780-1792 | Maria van Oostenrijk en Albrecht van Saksen |
1792-1794 | Aartshertog Karel-Lodewijk van Oostenrijk |
Door de nederlaag van de Armada, en door het feit dat de hertog van Parma zijn aandacht moest richten op Frankrijk (en hierdoor kwamen de militaire successen van Maurits en Willem Lodewijk) en door het politieke genie van Oldenbarneveldt ontstond in enkele jaren een levenskrachtige staat: "de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden". De onmacht van Spanje na 1648 deed de economische ontwikkeling van het Zuiden verslechteren, een terugval, die met de sluiting van de Schelde al was ingezet. Diezelfde onmacht maakte het gebied tot strijdtoneel tussen Frankrijk en de Republiek, waarbij de Republiek – ironie van de geschiedenis – sterk opkwam voor het bestaan van deze Spaanse – en na 1713 Oostenrijkse – Nederlanden. |
Onder de Oostenrijkse Habsburgers (1713-1794) |
Vanaf 1713 kwamen de Nederlanden onder het gezag van Karel VI, de zoon van Leopold I van Oostenrijk. Zij werden bestuurd vanuit Wenen via landvoogden en gevolmachtigde ministers. Zij zorgden voor de uitvoering van de beslissingen die in Wenen waren genomen. Die vorsten, en vooral dan Jozef II, streefden naar centralisering en modernisering van het bestuursapparaat zonder al te veel rekening te houden met de historisch gegroeide tradities. Hoewel onder het Oostenrijkse bewind een zekere economische heropleving plaatsvond, riep het verlicht-despotisme van de Oostenrijkse keizer fel verzet op. De Brabantse omwenteling van 1789 bleef echter een kort intermezzo. Enkele jaren later werd Brabant door de Franse legers bezet en in 1795 bij Frankrijk ingelijfd. Het hertogdom hield toen officieel op te bestaan. |
Onder de Fransen |
De Franse tijd bracht zowel in het Noorden als in het Zuiden een grondige vernieuwing op staatkundig en maatschappelijk gebied. Politiek en economisch traden er grote verschillen op. Zo zou het Zuiden industrieel profiteren van de Franse bezetting, terwijl het Noorden, lange tijd min of meer los van Frankrijk, economisch grote schade zou ondervinden. Ook cultureel bleven Noord en Zuid gescheiden. Terwijl in het Noorden de nationale traditie werd voortgezet trad er in het Zuiden een sterke verfransing op, terwijl de reeds bestaande sociale taalkloof zich nog verbreedde. Nederlands Brabant, nog heel even een eigen gewest, zou na de bevrijding terugkeren als provincie, terwijl het Belgisch Brabant zijn voorloper vond in het departement van de Dijle. Herstel van het oude hertogdom werd echter, ook na de samenvoeging, niet overwogen. Die samenvoeging – werk van de grote mogendheden – was noch door het Noorden van Belgie, noch door het Zuiden van Belgie gewenst. Toch zou het voor het Zuiden grote voordelen brengen, met name op het gebied van het onderwijs en de economie. De zich expanderende industrie in het Zuiden vroeg echter om een andere benadering dan de handelswereld in het Noorden. Ook het streven naar grotere eenheid op taalkundig gebied riep in het Zuiden grote weerstand op. Zo werden de bestaande tegenstellingen niet weggewerkt, maar zelfs versterkt. Toch is het niet helemaal correct om de revolutie van 1830 al in 1815 geboren te laten worden. De omstandigheden waren na vijftien jaren Verenigd Koninkrijk totaal anders dan in de Napoleontische tijd. Het Zuiden kende in 1830 een zelfbewuste – katholieke, liberale en verfranste – burgerij, wier verzet als een politieke bovenbouw kwam te rusten op een sociale onderbouw (lage lonen en werkloosheid). In navolging van het Franse voorbeeld zou die burgerij eerst het sociale verzet onderdrukken, om vervolgens aan de regering haar eisen te stellen. Mede door de houding van koning Willem escaleerde het verzet tot een afscheidingsbeweging. Brabant nam hierin – met steden als Leuven en Brussel – duidelijk de leiding. Antwerpen verzette zich tegen de afscheiding, maar kreeg hiervoor uit het Noorden – zelfs uit Noord-Brabant – geen steun. Toch zou juist Noord-Brabant ervaren, dat met de afscheiding van Belgie een eind kwam aan een periode van welvaartsverbetering. Groetjes van Herman Van Elsacker |