versie 26 augustus 2019 |
Oorsprong en wapen |
Over de oorsprong van de familienaam 'van der Eem' bestond vooralsnog onduidelijkheid. Overigens is Eem een verbastering van het woord Aam, dat water betekent. Oorspronkelijk werd er van uit gegaan dat de naam 'van der Eem' verbonden was aan het riviertje de Eem in de provincie Utrecht. Met de nadruk op een (voormalig) gebied/ambacht aan de Eem rond Amersfoort. Ook werd gedacht aan een gebied nabij de plaatsen Eemnes en Eembrugge. In Eembrugge staat, gelegen aan de Hooge Aa, een eeuwenoud huis genaamd Huis Ter Eem. Nadere studies van derden wijzen echter anders uit. |
De volgende wetenswaardigheden zijn op te tekenen: |
De geschiedenis rondom het ontstaan van de familienaam en het wapen |
Onderstaande tekst is ontleend aan een onderzoek door ene heer Bot, die zijn teksten heeft vergaard uit: 'De Wapenheraut' 7e jaargang 1902, bladzij-den 453 456, door Mr. H.J. Koenen. Naast een aannemelijke verklaring van de familienaam Both van der Eem, echter niet die van 'van der Eem', levert dit onderzoek ook nog andere belangrijke wetenswaardigheden op. |
Het dorp Eemskerk of Eemkerk in de Zuidhollandse Waard heeft zijn naam ontleend aan het water de Eme of Eem, welke zich daar ter plaatse verenigde met de Alme. Deze laatste liep vanuit het Land van Altena westwaarts, langs Uitwijk, Werthuizen, het huis van Altena, Almkerke, Emmichhoven, Nieuwerkerk, op de Alme en Eemskerk: hier nam zij, zoals gezegd, de Eem op, om samen bij Almsvoet uit te lopen in de Oude Maas. Tengevolge van de bekende St.Elisabeths Vloed, zijn de toestanden in die streek zozeer gewijzigd, dat het niet gemakkelijk valt, zich van de vroegere gesteldheid een duidelijke voorstelling te maken (zie Elisabethsvloed). |
aanvullende informatie bij landkaart: kaart van de Groote of Zuidhollandsche Waard van vóór de St.Elisabethsvloed van 1421 met midden onder op de kaart het dorp Eemkerke aan de Eem (rood omcirkeld) en oostelijk daarvan Almkerk aan de Alm. De Alm doorkruist het land van Heusden en Altena. |
Gijsbrecht Both van der Eem, van beroep ridder, was in 1275 Ambachtsheer van Eemskerk, als ook van enkele andere aangrenzende ambachten, welke samen onder de naam de 'Heerlijkheid van der Eem' werden geschaard. Heer Gijsbrecht Both van der Eem, die met zijn halfbroer van moederszijde Heer Gijsbrecht Boekel in 1284 voorkomt onder de borgen van de heer van Amstel en diens broeders, moet een aanzienlijk en vermogend edelman zijn geweest! In 1303 vindt men weer een Gijsbrecht (of Gijsbert) Both van der Eem vermeld. Waarschijnlijk een zoon van de voorgaande. Hij bevindt zich onder degenen die beloofden de moordenaars van Graaf Floris uit het land te zullen houden. Zijn dochter of kleindochter Johanna Both van der Eem komt in 1347 als erfdochter van de Heerlijkheid Eem voor en was ge¬trouwd met Gerard, Heer van Gennep. Uit dit huwelijk is een erfdochter voortgekomen, die met Reinoud van Brederode is getrouwd. Zij noemden zich heer en vrouwe van Gennep en 'van der Eem', zoals blijkt uit een oorkonde uit 1373, waarbij zij beloven de ruwaard, hertog Albrecht, schadeloos te houden van het verzetten van de Heerlijkheid van der Eem. Zij hadden namelijk deze Heerlijkheid verpand aan de heer van Polanen van de Lek en het schijnt, dat uit die verpanding later een verkoop is voortgekomen. Het geslacht nu, dat in de 13e eeuw met het ambacht van Eemskerk, ook wel het Ambacht van de Eem geheten, beleend was heette oorspronkelijk Both. | ![]() |
Dit bovenstaande doet vermoeden dat de naam 'van der Eem' voortkomt uit het geslacht Both, die later tot Both van der Eem werd. Toch is dit bevreemdend, omdat in het onderzoek ook naar voren komt: Bij het verdrag, dat Dirk, heer Van Altena in 1212 met Jan, heer van Heusden, sloot, waren beiden vergezeld van verschillende familieleden en leenmannen. Tot het gevolg van den heer van Altena behoorden Theodorus But, Caesarius de Brakel, Arnoldus de Havendunc en Wilhelmus de Anle. In 1241 worden Nicolaas van der Eem en diens zoon Hendrik, dienstmannen (ministeriales) van den heer van Altena genoemd. Dit duidt er op dat het geslacht Van der Eem al eerder haar familienaam had aangenomen en dat het geslacht Both van der Eem van een andere orde is en vooralsnog geen directe relatie heeft. In het onderzoek komt nog een belangrijke passage voor: ![]() ![]() Deze laatste strofe van de laatste alinea is dus zeer twijfelachtig. Het is veel aannemelijker dat het geslacht 'van der Eem' eerder heren waren van de 'Heerlijkheid van der Eem', doch dit hebben 'afgestaan' aan de ridder Gijsbrecht Both! Verder onderzoek is dus vereist. |
aanvullende informatie bij wapens: de hier afgebeelde familiewapens zijn afkomstig van het Centraal Bureau Genealogie. |
Door het Centraal Bureau Genealogie (CBG) worden de volgende verklaringen afgegeven. In blauw een bot vergezeld in het schildhoofd van drie lelies naast elkaar, alles zilver. Een vijftal documenten behandelen dit wapen.
Both van de Eem 3) en Both van der Eem 4); Cornelis Both 2), Raad van de domeinen van het land Utrecht, 1592; Everard Both van der Eem 5), Substituut griffier van den Hoogen Raad, benoemt 26-10-1599, overleden 01-02-1634; Mr. Evert Both van der Eem 1), Raad en rentmeester generaal van de domeinen van het land Utrecht, 1675, advitam; Frans Both 2), Burgemeester van Utrecht, 1577; Folkert Both 2), Raad en rentmeester generaal van de domeinen van het land Utrecht, 1612; Mr. Hendrik Both van der Eem 2), Schepen, 1638, Burgemeester van Den Haag, overleden ….-….-1656; Mr. Pieter Both van der Eem 2), Burgemeester van Utrecht, 1676 en Voloken Both 2), Burgemeester van Utrecht, 1603.; In rood drie verticale botten, vergezeld van een ster tussen de bovenste twee, alles zilver. Slechts één document behandelt dit wapen, zonder verdere mededeling over de personen aan wie dit wapen zou hebben toebehoort.
|
Gegevens uit het Utrechts Archief |
In de Monumenta van Aernout Buchel, een boekwerk over de Utrechtse kerken en kloosters komen we de familiewapens ook tegen.![]() Onder deze titel vervaardigde rond 1615 de Utrechtse oudheidminnaar Aernout van Buchel of Buchelius (1565-1641) tekeningen in kleur en zwart/wit met beschrijvingen van de grafzerken, wapenborden, inscripties en andere historische bijzonderheden van hoofdzakelijk kerken in Utrecht. Hij had vooral belangstelling voor de genealogie en heraldiek betreffende de oude Utrechtse geslachten. De Monumenta passim in templis ac monasteriis Traiectinae urbis atque agri inventa is geschreven in het Latijn en telt 300 bladzijden. Het is een belangrijke en veel geciteerde historische bron geworden, onder andere omdat veel van wat Van Buchel aantrof inmiddels verloren is gegaan. De gegevens zijn over het algemeen tamelijk betrouwbaar, maar een professionele tekenaar was hij zeker niet. Vele andere handschriften van Van Buchel zijn eveneens bewaard gebleven. Het grootste deel berust in Het Utrechts Archief en in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht. ![]() ![]() ![]() |
Het ambacht van de(r) Eem |
aanvullende informatie bij de opgewerkte kaart: Ligging van het ambacht rond circa 1300 op de kaart van J.C. Ramaer. Bestaande uit de Eem, Uitalm, Opalm en de helft van Herradeswaard, waarvan de andere helft aan de heren van Dussen toebehoorde. |
De Groote (of Zuidhollandse) Waard werd een feit toen in 1285 de ringdijk rondom de waard gesloten werd en omvatte drie oorspronkelijke polders: de Dortse Waard, noordelijk gelegen tussen de rivieren De Merwede en de (oude loop) Maas en de Dubbel; de Tieselenswaard, westelijk gelegen tussen de (oude loop) van Maas en Dubbel; en tenslotte het oude reeds bestaande deel van de Groote Waard, ten zuiden van de (oude loop) Maas. De heerlijkheid van de Eem bevindt zich ongeveer in het midden van bovenstaande kaart. De (tot nu toe) oudste verwijzing naar deze heerlijkheid vinden we in een oorkonde uit 1242 waar sprake is van Nicolaas, dictus die Ema, en Gijsbrecht die Ema. Deze heerlijkheid heeft niets te maken met het plaatsje Eemkerk dat zich aan de monding van de Eem bevindt en waarvan de oudste verwijzing dateert uit het jaar 1216. De heerlijkheid strekte zich uit tot een veel groter gebied en heeft zijn naam ontleend aan de toenmalige zijarm de Eem. Toen het ridderlijk geslacht Both werd beleend (of gekocht?) met de heerlijkheid van de Eem, werd zij ook als zodanig vermeld met Both van de(r) Eem. Het wapen bestond uit drie rechtstaande vissen (botten) in zilver op rood. Later zien we dat deze familie zich opsplits in minstens drie verschillende familienamen: (de oorspronkelijke) Both, welke zich in de 14de en 15e eeuw zich ook wel eens 'van der Eem' noemden, 'van der Eem', die als wapen een rechtopstaande vis (bot) in zilver op blauw gebruikten, en de adelijke tak Both van der Eem, welke uitstierf met de laatste erfdochter Johanna Both van der Eem (overleden voor 1374). De heerlijkheid ging over op de dochter van Johanna en Jan van Gennep, waarna een verkoop plaatsvond aan de heer van Polanen en van de Lek (1373/1374). Na de Sint-Elisabethsvloeden van 1421 en 1424 veranderde het landschap stilaan. De ondergelopen gebieden werden niet meer teruggewonnen en wat overbleef was van de nog bewoonbare plaatsen liep leeg omdat er geen broodwinning meer was. Stenen gebouwen werden afgebroken en elders hergebruikt. Eén polder dat ondertussen bedijkt is en in de voormalige heerlijkheid lag, heet Stenen Muur. Daar ligt alleen nog een fundering ter hoogte waar vroeger het klooster Eemstein lag, gesticht voor 1382 door de rijke Dordtenaar Reinoud Johannes Minnebodensoon. Deze stichting werd bekrachtigd in een brief van 1382. Later (vanaf 1385) staat dit klooster bekend als Minnedael. Kort na de vloed werd dit klooster herbouwd in de Kijfhoek (Zwijndrecht). In het repertorium van de hofstede Altena worden twee personen genoemd die optreden als getuigen, maar wie geen lenen bekend zijn: Gijsbert die Bot, ridder (1315) en Hendrick die Both, knaap (1315-1321). | ![]() |
Eemkerk Kerk te Eemkerk. 19 april 1380: Reynoud Johan Minneboedensoen doteert het Sint-Jan Evangelistenaltaar in de kerk van Eemkerk en begiftigt met de kapellanie heer Michiel Alardssoen van Ameronghen, terwijl de collatie bij zijn erfgenamen zal blijven. 1385: Reynoud Jan Minnenbodesoen geeft zijn toestemming, dat de door hem gestichte kapellanie in de kerk van Eemkerk verenigd word met de pastoors-prebende van die kerk, en draagt zijn collatie-rechten over aan het kapittel, als eigenaar van die kerk, en aan de proost van Eemsteyn. 1385: Het klooster Minnendael, vroeger Eemsteyn genoemd, verzoekt het kapittel, om Michael Alardsz. van Ameronghen als 'vicaris curatus' van de kerk van Eemkerk aan de aartsdiaken van Utrecht voor te dragen. Eemstein (klooster vanaf 1377, later Minnendael genoemd). Op 14 juli 1377 verkregen Reinoud Johan Minnebodezoon en zijn vrouw Sophie toestemming van Hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland, om op hun landgoed Eemstein uit eigen middelen nabij Eemkerk (circa één uur gaans van Dordrecht) een klooster te stichten. Reinoud was een burger van Dordrecht en naar alle waarschijnlijkheid uit het geslacht Van Brakel. In 1382 bekrachtigde de Utrechtse bisschop Florens van Wevelinkhoven de stichting van een kerk en klooster die onderdak zou bieden aan dertien kanunniken onder leiding van een proost. Het Augustijnenklooster werd gewijd aan de Verlosser. De kloosterlingen droegen 'witte caputsen met vierkante zwarte bonnetten en witte subtilen'. Eemstein verkreeg dankzij Reinoud het visrecht op de Merwede, tot dan toe in het bezit van de abdij van Heisterbach in de Dordrechtsche Waard. Dit recht werd door het klooster aan derden verpacht. Ook financierde hij in 1395 een reis van een Utrechtse kanunnik naar Rome om de stichting van het zogenaamde Kapittel van Windesheim te laten bekrachtigen, een kloostervereniging waar ook Eemstein bij was aangesloten. Het klooster, het vierde in een reeks van 84 mannen- en 13 vrouwenkloosters van de congregatie, beleefde een snelle groei. Voor de Sint-Elisabethsvloeden (1421-1424): 1382: Bisschop Florens bekrachtigt de stichting van een klooster van 13 reguliere kanunniken van Sint-Augustinus-orde onder het bestuur van een proost door Reinold Minebode op het goed Eemsteyn in de parochie van Eemkerk, zoals dit geschiedt in de hier ingelaste brief van de stichters van. 1385: Reynoud Jan Minnenbodesoen geeft zijn toestemming, dat de door hem gestichte kapellanie in de kerk van Eemkerk verenigd word met de pastoors-prebende van die kerk, en draagt zijn collatie-rechten over aan het kapittel, als eigenaar van die kerk, en aan de proost van Eemsteyn. 1385: Het klooster Minnendael, vroeger Eemsteyn genoemd, verzoekt het kapittel, om Michael Alardsz. van Ameronghen als 'vicaris curatus' van de kerk van Eemkerk aan de aartsdiaken van Utrecht voor te dragen. 1385: Bisschop Florens maakt enige bepalingen aangaande de inrichting van het klooster Eemsteyn, nu Mijnnendael genoemd, ter verduidelijking en aanvulling van de door hem goedgekeurde stichtingsbrief (1382). 1 februari 1394: Schepenen van Baarle oorkonden dat Angnes van Lovene, dochter wijlen Liesbeth van Loven, geschonken heeft aan kartuizers en klooster Eemsteijn samen: erfpacht uit goederen. 12 december 1398: Schepenen van Woudrichem oorkonden dat Gijsbrecht van Riede overdroeg, aan Aarnt Gijsbrecht Neisenzn, voor kartuizers en broeders van klooster Eemsteijn: huis en hofstad (=bouwkavel). 1403: Verzoekschrift door prioren en conventen van de kloosters van de reguliere kanunniken van de orde van Sint-Augustinus, te Windesheim, Eemstein, bij Arnhem, Hoorn, Amsterdam, Zwolle en Leiden, aan het kapittel van de Dom, de ingelaste brief van bisschop Frederik, waarbij hun toegestaan is jaarlijks een algemeen kapittel te houden op de wijze van de karthuizers, te willen bevestigen. 23 mei 1420: Richter in De Werken, Gijsbert Walwijn, oorkondt, dat voor hem en heemraden van De Werken, Jan, procurator der Regulieren van Eemstein, vanwege zijn prior en convent, samen met zijn voogd Aarnt Iduszn heeft gegeven aan Dirk Simon Abbenzn, voor Jacob Boeyen, priester: 5 morgen en 1 hond aan Hoge zijde van De Werken. 31 maart 1424: Jan Claeszn, priester en kanunnik te Den Briel, testeert en bepaalt dat hij een schenkingen doet, onder andere aan het klooster te Eemsteijn: 8 lb. hollands. Bron: Ons Voorgeslacht, pagina 309. Na de stichting (1435) in Kijfhoek: 9 juni 1442: Aelbrecht, broeder te Naaldwijk, verkoopt aan het Carthuizer convent van Sint-Beatrijsberg te Koblenz de jaarlijkse erfrente bedragende 18 gouden schilden op de visserijrechten bij Sliedrecht, de uitgestrektheid van de visserijrechten te nemen vanaf het tijdstip dat het convent van regulieren te Eemstein deze verkreeg van het convent van Heijsterbach. 1444: Akte waarbij door de prior van het klooster Eemsteijn verklaard wordt dat hij ter bewoning aan de Cellebroeders te Haarlem een huis met erf gelegen aan de Suikerstraat heeft gegeven. 18 september 1450: MCCCC ende vijftich achtyen dage in septembrii. Schepenen van Dordrecht verklaren dat Adrijaen Celensz. But aan het klooster Eemsteijn een stuk land heeft overgedragen gelegen in Maasdam. 11 april 1458: MCCCC acht ende vijftich opten elfften dach van aprill. Schepenen van Dordrecht bekrachtigen in het jaargeding de overdracht door Adrijaen Celensz. But aan het klooster Eemsteijn van een stuk land gelegen in Maasdam. 1469: Akte van bevestiging door bisschop David van Bourgondië van de stichting van het Cellebroedersklooster door het klooster Eemsteijn en het klooster Rugge bij Brielle. 1554: Schepenakte van verkoop door de prior van het klooster Eemsteijn aan de executeurstestamentair van Peter Tonisz. de Wint van een erfrente op zes morgen land gelegen in Kijfhoek voor een mis op het Sint-Erasmusaltaar in de Grote Kerk. Verhandelingen vóór de St. Elisabethsvloed met betrekking tot land in en rond de parochie Eemkerk. |
aanvullende informatie: morgen land: oude akkermaat, oppervlakte-eenheid voor akkerland, hetzelfde woord als 1 morgen is 1 ochtend. Met een morgen werd een gebied aangeduid dat in een ochtend kon worden geploegd. De precieze grootte van een morgen was niet overal gelijk, maar besloeg over het algemeen ongeveer 1 hectare. Een belangrijke maat in Nederland was de Rijnlandse morgen (0,85 hectare), die voor de invoering van het metrieke stelsel zelfs enige tijd een officiële standaardmaat is geweest. tiend: het zelfstandig gebruikte rangtelwoord tiende, als naam voor een belasting aan gebruikers van gepachte grond, die bestond uit ongeveer een tiende deel van de daarop geoogste gewassen of geboren dieren, te betalen aan de landheer. |
Tienden tussen de Alm en de Mitgrave in de parochie van Eemkerk.
Tienden van 55 morgen land ter Eem.
Verschillende grove en smalle tienden aan de Alm in de parochie van Eemkerk.
De tiende aan de korte zijde van de Eem; gepacht van Sint Pieter; de tiende boven Eemdam tussen Blokhalsbrug en Eemkerk, gemeen met [Gijsbert] Bot van der Eem, gepacht van Sint Pieter; de tiende aan de Uitalm van Almonde opwaarts in het ambacht van (Gijsbert) Bot van der Eem, gepacht van Sint Pieter; (1357: de tiende in Moesiebroek aan de lange zijde van de Eem, belast met pacht voor het kapittel van Sint Pieter).
48 morgen land boven Eemdam aan de Langezijde.
Een kamp land in Opalm van 3 morgen 3 hont in Doidenkamp van de dijk af.
3 1/2 (13**: 4) morgen land (1361: aan de Opalm) achter het huis, waar Jan [Venedau], zijn vader, (1361: de leenman) in woont.
De tiend genaamd Langezijde in de parochie van Eemkerk.
Nieuwerkerk (aan de Alm) Een (1511: koren-) tiend in Nieuwerkerk in het ambacht van Gijsbert Bot (1511: in Muilkerk in Zuid-Holland) ten noorden van de Alm, strekkend van het Dijkweer, behorend aan Jan Venedau, tot het Kerkweer, dat inbegrepen is; de smaltienden aldaar van Jan Venedau tot Heloord, belast met 40 schilden. Utrechts jaarlijks, zijnde de pachtsom voor het kapittel Oudmunster, te betalen voor de brug van het huis Altena (1569: die beide zonder profijt zijn, omdat de percelen in de Verdronken waard liggen); (1472: vermeerderd met 4 paar zwanen; 1569: jaarlijks 5 pond waardig).
Een tiend in Nieuwerkerk aan de Alm in het ambacht van Bot van der Eem (1403: tussen de Kerklaan en de Heloord).
Uitalm Een tiend te Uit-Alm.
Goederen te Uit-Alm.
Voornsaterwaard 1.3 morgen land aan de Opalm in Voornsaterwaard voor Samuels deur in de middelste kamp aan de westzijde, beiderzijds: erven Samuel. Onder de lenen van Brederode troffen wij er twee aan, die naar alle waarschijnlijkheid afhankelijk waren geweest van de hofstede Eemstein, die in 1421 ten onder ging met de St. Elisabethsvloed. Dit is te meer aannemelijk, omdat een ander stuk van het gehele perceel leenroerig was aan de hofstede Boxtel, die ook van de familie 'van der Eem' had geërfd. (Bron: 'Repertorium op de lenen van de Hofstede Eemstein onder Dussen (1391-1568)', door J.C.Kort, Ons Voorgeslacht 1997, pagina 164)
Leen 40: Een tiende in Voornsaterwaard, die de heer van Putten houdt van Altena, gedeeld met [Gijsbert] Bot van der Eem (1347: in het ambacht van Johanna van der Eem aan de Uitalm, strekkend in de Eem).
Het leen 40 wordt gesplitst in 40A en 40B: 40A. De helft van het leen.
40B. De helft van het leen, (1413: gedeeld met de vrouwe Van der Eem).
|
de Kerk te Nigtevegt (Loenen) |
In de kerk bevinden zich een twaalftal wapenschilden, die daar in 1677 zijn opgehangen ter nagedachtenis aan de 'goede' burgers. aanvullende informatie bij pentekening: dorpsbeeld van Nichtevecht aan de Vecht, getekend in 1666. |
![]() Om een indruk van het kerkgebouw te krijgen, is het goed, iets uit de geschiedenis van het dorp te weten, omdat de kerk en de toren daarvoor duidelijk aanwijzingen geven. Over de betekenis van de naam Nigtevecht lopen de meningen uiteen. Eén der afleidingen is de volgende. In de middeleeuwen heette de Vechtstreek 'Niftarlake'. Niftar betekent: 'na, achter, langs', laka 'waterloop'. Niftarlake betekent 'de gouw langs het water' en werd later vervangen door Niftarvechta, de gouw langs de Vecht. Tenslotte ging de naam van de gouw over op het dorp in deze gouw. Nigtevecht = Nigftarvechta zou dat betekenen 'langs de Vecht'. Er is geen jaar vast te stellen, wanneer het dorp ontstaan is. Wel is bekend, dat de streek, waarin het ligt, al voor 1027 door Friezen was bewoond. De naam Nigtevecht komt het eerst in de geschiedenis voor in een officieel stuk van bisschop Jan van Utrecht, gedateerd 7 oktober 1327. Hierin wordt Nigtevecht een schoutambacht genoemd. ![]() ![]() Tijdens de restauratiewerkzaamheden kwam een gedeelte van een tweede fundering zichtbaar, waardoor het aannemelijk is, dat voor 1200 op dezelfde plaats een kleinere kerk heeft gestaan. Al is er geen jaartal voor het ontstaan van Nigtevecht bekend, vast staat dat het een oud dorp is. De oudste afbeeldingen van het dorp dateren van 1666. In het Koninklijk Huisarchief te ‘s-Gravenhage bevinden zich acht tekeningen uit de collectie Schoemaker en Stellingwerf. Ze vormen een zeldzame en kostbare verzameling, die door Koningin Wilhelmina waren aangekocht. Op twee tekeningen komen de kerk en de toren uit 1666, dus vóór de grote brand in 1673, voor, terwijl zes tekeningen uit de tijd na 1673 een indruk van het landschap om Nigtevecht geven. |
informatie bij de foto's: het interieur van de kerk met aan de wanden de 12 wapenschilden. |
De wapenschilden![]() Hier volgt de lijst van de wapens. De gegevens zijn ontleend aan 'Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Utrecht', tenzij anders vermeld. De kerk binnenkomende door de toreningang bevinden zich aan de rechtermuur acht en aan de linker vier wapenschilden, achtereenvolgens rondgaand rechts:
![]() Het grafbord is van Jacob van Dam (van Isselt) van 1733, met alle kwartieren (zijwapens), links die van Van Dam, Zegwaart, Poeyt, Gravesteyn; rechts die van Graafland, Van der Ven, Van Hoorn – Kloek. Het polychromeerwerk van genoemde wapenborden en opschriften werd gerestaureerd door de sier- en wapenschilder J. S. Beekmann te Amsterdam |